ECLI:NL:CRVB:2021:2684
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich in 2004 ziek meldde, heeft in 2017 een herbeoordeling ondergaan waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 44,83% werd vastgesteld. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van appellant, waarbij onder andere rekening is gehouden met zijn psychische klachten. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. Hij stelt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. De Raad heeft het Uwv gevraagd om nadere toelichting over de FML en de geschiktheid van de geselecteerde functies. Uiteindelijk oordeelt de Raad dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.366,- bedragen, en het griffierecht van € 174,-.