ECLI:NL:CRVB:2021:2680
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 20 februari 2012 ziek meldde met diverse gezondheidsklachten. Aan appellant was eerder een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling door het Uwv op 24 januari 2017 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,09%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij ernstiger beperkt was dan door het Uwv werd aangenomen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellant onderzocht en de bevindingen waren gedocumenteerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks zijn klachten. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische onderbouwing gepresenteerd die zou leiden tot een andere conclusie over zijn arbeidsongeschiktheid.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.