ECLI:NL:CRVB:2021:2673
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 28 mei 2015 ziek meldde, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 6 oktober 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde haar daarom de uitkering. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de medische gegevens van appellante bestudeerd en haar lichamelijk onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante navolgbaar had gemotiveerd. Appellante voerde aan dat haar psychische en lichamelijke klachten niet volledig waren meegenomen in de beoordeling, maar de Raad volgde deze redenering niet. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen.
De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante, ondanks haar klachten. De uitspraak van de rechtbank werd onderschreven, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.