ECLI:NL:CRVB:2021:2657
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na beëindiging van de Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv beëindigde haar Ziektewetuitkering per 14 november 2019, omdat zij geschikt werd geacht voor haar laatst verrichte arbeid. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante herhaalde in hoger beroep haar eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De informatie van de GZ-psycholoog die appellante in hoger beroep overlegde, werd niet als voldoende overtuigend beschouwd om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende gegevens had om te beoordelen of appellante geschikt was voor haar werkzaamheden als schoonmaakster. Het hoger beroep werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.