ECLI:NL:CRVB:2021:2652
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na een bedrijfsongeval
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld na een bedrijfsongeval op 13 september 2017. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde in essentie een herhaling waren van de eerder aangevoerde bezwaren. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 maart 2020. De medische informatie die door het Uwv was verzameld, bood geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de FML te twijfelen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank, wat betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet succesvol was.