ECLI:NL:CRVB:2021:2651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
21/1058 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich op 3 augustus 2015 ziek meldde met klachten van tinnitus, vertigo en sinusitis, was in geschil over de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv. Het Uwv had op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld dat appellante per 1 februari 2018 voor 66,32% arbeidsongeschikt was. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de functies die haar waren voorgehouden niet geschikt waren vanwege de geluidsblootstelling, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten in essentie een herhaling waren van wat al in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de FML adequaat was aangepast in overeenstemming met het advies van de audioloog. De Raad concludeerde dat de door het Uwv geselecteerde functies voldoen aan de voorwaarden voor appellante, waarbij zij voldoende mogelijkheden heeft om geluiddempende faciliteiten te gebruiken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

21.1058 WIA

Datum uitspraak: 28 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 februari 2021, 19/3913 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.C. de Bie hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2021. Voor appellante is verschenen mr. De Bie. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als juridisch medewerkster voor 24 uur per week. Op 3 augustus 2015 heeft zij zich ziek gemeld met tinnitus-, vertigo- en sinusitisklachten. Op 12 december 2018 heeft zij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 december 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 70,07%. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 24 januari 2019 per 31 januari 2019 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 17 mei 2019 heeft het Uwv – in afwijking van het besluit van 24 januari 2019 – appellante met ingang van 1 februari 2018 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 januari 2019. Het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 22 augustus 2019 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de door de verzekeringsarts aangenomen geluidsbeperking te nuanceren en heeft in de FML van 20 mei 2019 het beoordelingspunt 3.7, geluidsbelasting, gewijzigd.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Het Uwv heeft op 13 maart 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2), waarbij het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 januari 2019 ook gericht wordt geacht tegen het besluit van 17 mei 2019. Het Uwv heeft het bezwaar alsnog in zoverre ongegrond geacht. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de bijstelling van de ingangsdatum heeft geleid tot een bijgestelde mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2018 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,32%, maar dat deze bijstelling verder geen gevolgen heeft.
2.2.
De rechtbank heeft bestreden besluit 2 aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft overwogen dat het Uwv met dit besluit niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, zodat zij nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep door de rechtbank. Omdat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1, heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door appellante niet is betwist. De rechtbank heeft uit de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemaakt dat bij de beoordeling en functieselectie nadrukkelijk is gekeken naar de adviezen van audioloog Y.J.W. Simis van 28 februari 2019 en 19 december 2019. Uitganspunt bij iedere geduide functie is geweest dat appellante aangewezen is op werk waarbij zij niet wordt afgeleid door werk van anderen en werkt in een prikkelarme en geluidsarme omgeving. Daarbij is volgens de rechtbank van belang dat steeds afstemming heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die zich in de functiekeuze en de onderliggende motivering kon vinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 september 2020 benadrukt
dat Simis in zijn brief van 19 december 2019 zijn advies van 28 februari 2019 heeft herhaald en dat dit advies overeenkomt met waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van uit zijn gegaan. Met betrekking tot de geluidsbelasting heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgens de rechtbank afdoende onderbouwd dat bij alle drie de geduide functies sprake is van een evident geluidsarme omgeving, waarbij gedoseerde blootstelling aan geluid kan plaatsvinden door onder meer gebruik te maken van geluiddempende faciliteiten en waarbij het maximaal geluidsniveau van 60db niet wordt overschreden. Het is de rechtbank niet gebleken dat de voor appellante gemeten geluidswaarden van 60/75 dB rechtstreeks zijn vertaald in maximale geluidsniveaus op de werkvloer zonder dat rekening is gehouden met de hoeveelheid, aard en duur van het geluid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante onder verwijzing naar de informatie van audioloog Simis van 19 december 2019 aangevoerd dat het niet correct is om de gemeten waarden rechtstreeks te vertalen in maximale geluidniveaus op de werkvloer, omdat bijvoorbeeld geen rekening wordt gehouden met hoeveelheid van geluiden tegelijk, de duur van het geluid, in hoeverre het geluid cognitief of emotioneel een beroep op de patiënt doet, de mate van controle over het geluid etc. Dit bevestigt volgens appellante haar standpunt dat zij dient te werken in een rustige omgeving waarin zij zelf gedoseerd geluidsblootstelling kan realiseren. Volgens appellante heeft de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt waarom de beperking zoals deze door de verzekeringsarts in bezwaar en beroep is aangenomen – en die haaks staat op de brief van de audioloog – voldoende adequaat is. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante nog aanvullend opgemerkt dat appellante geen invloed kan uitoefenen op de omgevingsgeluiden, zodat zij ook niet zelf (gedoseerd) de geluidsblootstelling kan realiseren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 februari 2018 heeft vastgesteld op 66,32%.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep zonder nadere medische onderbouwing heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt nog toegevoegd dat appellante op zich kan worden gevolgd in haar opmerking dat zij geen invloed kan uitoefenen op de aanwezige geluidsblootstelling in de haar voorgehouden functies, maar dit betekent niet dat deze functies om die reden niet geschikt voor haar zouden zijn. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de FML door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepast in overeenstemming met het advies van de audioloog. Simis heeft in het advies van 19 december 2019 gesteld dat uit de kern van zijn adviezen volgt dat het van belang is om appellante te laten werken in een omgeving waar zij niet te veel geluid ervaart en/of waar ze zelf voldoende controle heeft over de geluidsniveaus. Niet is gebleken dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet aan deze voorwaarden voldoen. Het betreft immers functies waarbij de geluidsblootstelling gering is, zodat sprake is van een omgeving waarbij appellante niet te veel geluid ervaart. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met in achtneming van de voor appellante geldende beperkingen, in het rapport van 11 mei 2021 in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op een inzichtelijke wijze uiteen gezet dat in de voorgehouden functies voor haar voldoende mogelijkheden bestaan om naar eigen inzicht en voorkeur geluiddempende faciliteiten te gebruiken. Dat appellante in deze functies continue geluiddemping zou moeten aanwenden – wat volgens de audioloog onwenselijk is – heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Daarbij wordt erop gewezen dat voor appellante tevens een urenbeperking geldt tot 4 uur werken per dag, 20 uur per week.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 februari 2018 heeft vastgesteld op 66,32%. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.M. Chevalier