ECLI:NL:CRVB:2021:265

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
19/2521 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van hoger beroep inzake vergoeding van zorgkosten voor gemoedsbezwaarden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, erkend als gemoedsbezwaarde door de Sociale Verzekeringsbank, heeft in de periode van november 2016 tot en met oktober 2017 zorgkosten gedeclareerd. Deze declaraties zijn door het CAK deels afgewezen, omdat appellant geen spaartegoed meer had en omdat de declaraties niet vergoed konden worden op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar heeft later wel een deel van de zorgkosten vergoed gekregen. Het CAK heeft in een bestreden besluit het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe gronden aangevoerd, maar heeft hij de eerder aangevoerde gronden herhaald. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat de zorgkosten die eerder waren afgewezen, alsnog zijn vergoed. De Raad heeft ook opgemerkt dat het door appellant genoemde bedrag van € 54,24 niet kan worden geplaatst in de context van de zaak. De Raad heeft de argumenten van appellant met betrekking tot indirect onderscheid op grond van levensovertuiging niet verder behandeld, omdat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.2521 ZVW

Datum uitspraak: 10 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2019, 18/3105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Namens appellant heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gedeeltelijk door middel van videobellen, plaatsgevonden op 18 november 2020. Namens appellant is mr. Van Knippenbergh verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is door de Sociale verzekeringsbank (Svb) erkend als gemoedsbezwaarde en is
op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet verzekerd voor ziektekosten. Appellant betaalt geen premie, maar betaalt ter vervanging daarvan een bijdragevervangende belasting. Dat bedrag, het spaartegoed, wordt op een rekening van CAK gestort.
1.2.
Appellant heeft in de periode november 2016 tot en met oktober 2017
zorgkosten gedeclareerd. CAK heeft deze declaraties bij besluiten van 11 april 2017, 6 november 2017, 21 december 2017 en 30 maart 2018 deels afgewezen omdat appellant geen spaartegoed over 2017 meer had, deels omdat de declaraties niet worden vergoed op grond van de Zvw en deels vanwege het ontbreken van een originele nota. Appellant heeft tegen deze besluiten geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 30 juli 2018 heeft CAK, in afwijking van de onder 1.2
genoemde besluiten, een deel van de over 2016 en 2017 gedeclareerde zorgkosten alsnog vergoed tot een bedrag van € 574,67.
1.4.
Bij besluit van 29 november 2018 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 juli 2018 ongegrond verklaard. CAK heeft toegelicht welke bedragen aan zorgkosten van de declaraties zijn vergoed. Daarbij heeft CAK uiteengezet dat de zorgkosten die eerder zijn afgewezen vanwege een ontoereikend spaartegoed over 2017 bij het besluit van 30 juli 2018 alsnog zijn vergoed.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat blijkens het bestreden besluit de zorgkosten die bij het besluit van 30 juli 2018 waren afgewezen omdat appellant geen spaartegoed meer had over 2016 en 2017, alsnog door CAK aan appellant zijn vergoed. De beroepsgrond dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen degenen die verzekerd zijn op grond van de Zvw en gemoedsbezwaarden slaagt niet. De afwijzing van de overige kosten, die CAK om andere redenen niet heeft vergoed, heeft appellant niet betwist.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft de in de aangevallen uitspraak genoemde zorgkosten over het jaar 2017 opgeteld en komt tot een bedrag van € 435,93. Nu € 381,69 door CAK is vergoed, maakt hij nog aanspraak op een bedrag van € 54,24. Verder heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet alle beroepsgronden heeft behandeld. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat het hem niet alleen gaat om het te vergoeden bedrag, maar dat bij de regeling voor gemoedsbezwaarden ook sprake is van een verboden indirect onderscheid op grond van levensovertuiging. Het bestreden besluit is, evenals de regeling waarop het besluit berust, in strijd met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en met artikel 7 van de Algemene wet gelijke behandeling.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verwijst daarnaar. De Raad voegt hier nog aan dat is gebleken dat over de periode in geding, anders dan appellant verondersteld, een bedrag van € 574,67 is geaccepteerd als voor vergoeding in aanmerking komende zorgkosten. De Raad kan het door appellant genoemde bedrag van € 54,24, de inzet van deze hoger beroepsprocedure, niet plaatsen. De Raad komt dan ook niet toe aan bespreking van de door appellant aangevoerde grond met betrekking tot het indirect onderscheid op grond van levensovertuiging.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van R. van Doorn
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) R. van Doorn