ECLI:NL:CRVB:2021:2648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
21/1214 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet na een eerstejaars beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die zich ziek had gemeld na een val op het werk, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had zijn uitkering beëindigd op basis van een beoordeling van zijn belastbaarheid, vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren meegenomen. De Raad oordeelde dat het Uwv deugdelijk had gemotiveerd dat in de FML voldoende rekening was gehouden met de beperkingen van appellant. De beschikbare medische informatie bood geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de beoordeling te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, evenals tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de FML in het vaststellen van de geschiktheid van functies voor de appellant.

Uitspraak

21.1214 ZW

Datum uitspraak: 28 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 februari 2021, 20/6418 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. mr. I.A.C. Cools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cools. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kok en als beveiliger voor in totaal 40,92 uur per week. Op 9 januari 2018 heeft hij zich ziekgemeld als kok en op 10 januari 2018 als portier aanvankelijk met nek- en rugklachten na een val van een trap op het werk en nadien ook met knieklachten (gonartrose) en spanningsklachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 9 november 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 maart 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 maart 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 27 april 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 10 maart 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 25 maart 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een gewijzigde FML van 10 maart 2020 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML in bezwaar aangepast ten aanzien van beoordelingspunt 5.5 (geknield en/of gehurkt actief zijn). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de hoogte van het maatmaninkomen en de omvang van de maatgevende arbeid gewijzigd. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft beoordeeld dat appellant ook op basis van de gewijzigde FML de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies kan verrichten.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geconstateerd dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder naast zijn fysiek problemen met de knieën, ook de psychische problemen die appellant als gevolg van een echtscheiding kent. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in beroep geen medische informatie heeft overgelegd die de rechtbank aanleiding kan geven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Ook de informatie die al in het dossier aanwezig is, heeft geen aanleiding voor twijfel gegeven. De rechtbank heeft dan ook geen reden gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. Op basis van de voorliggende medische informatie moet volgens appellant worden geconcludeerd dat zijn beperkingen te licht zijn ingeschat. Naar de mening van appellant zijn de medische aandoeningen uitvoerig vastgelegd. De behandelaars kunnen, willen of mogen zich echter niet uitlaten over de vraag welke medische beperkingen er bij hem aanwezig zijn in het licht van een FML. Hij heeft erop gewezen dat hij meerdere operaties heeft of zal ondergaan waarbij steeds een maandenlange revalidatieperiode wordt aangenomen. Als er al op basis van al dan niet aangepaste beperkingen een functie zou worden gevonden dan zou er sprake moeten zijn van een urenbeperking. Appellant heeft in hoger beroep medische informatie overgelegd van 16 april 2018 van orthopedisch chirurg dr. R.J. van Heerwaarden en van 29 mei 2019 en 3 juni 2020 van i-psy. Appellant heeft de Raad verzocht een verzekeringsarts te benoemen.
3.2.
Naar aanleiding van de door appellant overgelegde medische informatie heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 29 september 2021 een gewijzigde FML opgesteld waarin beperkingen voor de beoordelingspunten 1.9.7 (deadlines of productiepieken), 1.9.8 (handelingstempo) en 2.8 (omgaan met conflicten) zijn weergegeven. Op basis deze FML heeft de arbeidsdeskundige bewaar en beroep een aantal geselecteerde functies laten vervallen en een nieuwe functie binnen de oorspronkelijke SBC-codes geselecteerd. Appellant zou nog 89,95% van zijn zogeheten maatmaninkomen kunnen verdienen. Omdat appellant nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Ter beoordeling is of de rechtbank terecht het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Tussen partijen is in geschil of het Uwv in de FML van 29 september 2021 de beperkingen van appellant juist heeft weergegeven.
4.3.
Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 29 september 2021 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De verzekeringsarts heeft informatie bij de orthopedisch chirurg opgevraagd en ontvangen. Uit de rapporten van 10 maart 2020 en 29 september 2021 komt naar voren dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de voorhanden medische informatie kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat voor appellant beperkingen op fysiek gebied moeten worden vastgelegd om beide knieën en rug niet onnodig zwaar te belasten. Om die reden zijn er beperkingen in de FML vastgelegd voor zwaar torsen (duwen, trekken, tillen en dragen) en langdurig zitten/staan/lopen. Verder is traplopen en klimmen beperkt. Forse trillingen op de knieën dienen ook vermeden te worden. Appellant wordt ook beperkt geacht voor het geknield/gehurkt actief zijn. De beperkingen die bij de beoordeling in bezwaar op psychisch gebied voor appellant zijn geduid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende geacht op basis van de per 13 mei 2019 door i-psy gestelde diagnoses depressieve episode in combinatie met een paniekstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op basis van deze informatie ook beperkt geacht voor veelvuldige zeer krappe deadlines en een zeer hoog gedwongen handlingstempo. Tevens is hij vanuit de mentale kwetsbaarheid en angsten beperkt geacht voor veelvuldige conflicthantering met derden in rechtstreeks contact.
4.4.
In hetgeen door appellant is aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om aan de juistheid van deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De beschikbare medische informatie biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Zoals reeds is overwogen in 4.3 heeft het Uwv de beschikking verkregen over informatie van de informatie van de behandelaars, waarin onderzoeksbevindingen zijn opgenomen. Deze stukken bevatten relevante informatie over de lichamelijke en psychische klachten van appellant. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling door het Uwv. Omdat er geen twijfel is aan de medische beoordeling bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige zoals door appellant is verzocht.
4.5.
Op basis van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het Uwv heeft eerst in hoger beroep de passende onderbouwing van het bestreden besluit geleverd. Het bestreden besluit is hierdoor in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb is aanleiding gelegen voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. Tevens zal worden bepaald dat het Uwv appellant het door hem betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep vergoedt.
6. Deze proceskosten worden bepaald op de kosten van rechtsbijstand op € 1.496,- in beroep en op € 1.496,- in hoger beroep, in totaal € 2.992,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van totaal € 2.992,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) S.C. Scholten