ECLI:NL:CRVB:2021:2634
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die als winkelmanager werkte, had zich op 14 oktober 2017 ziek gemeld en ontving vanaf 12 februari 2018 een ZW-uitkering. Deze uitkering werd aanvankelijk beëindigd per 4 november 2018, maar werd later hersteld. Na een nieuwe ziekmelding op 24 december 2018, concludeerde het Uwv dat appellante per 18 juni 2019 geen recht meer had op ZW-uitkering, omdat zij meer kon verdienen dan 65% van haar maatmanloon. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellante juist had ingeschat. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante met de aan de beëindiging van de ZW-uitkering ten grondslag liggende functies meer kon verdienen dan 65% van haar maatmanloon. Appellante voerde aan dat haar klachten niet goed waren meegenomen in de beoordeling, maar de Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de medische conclusies van het Uwv. De Raad bevestigde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante niet in staat was om de geduide functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.