ECLI:NL:CRVB:2021:2633
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 21 december 2017 ziek meldde met voetklachten, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 4 januari 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde de uitkering. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren tegen het medisch onderzoek en de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Hij betoogde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn schouderklachten en psychische klachten, en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende beperkingen bevatte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv had echter gemotiveerd waarom in de FML geen beperkingen voor schouderklachten waren opgenomen, en dat de psychische klachten niet aannemelijk waren gemaakt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de rapporten van de (verzekerings)artsen aan de voorwaarden voldeden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.