ECLI:NL:CRVB:2021:2631
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na medische evaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 20 juni 2016 ziek meldde vanwege hartritmestoornissen en knieklachten, had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend die door het Uwv was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De verzekeringsarts had bij de beoordeling van de beperkingen rekening gehouden met informatie van de behandelend orthopeed en cardioloog. Ondanks de klachten van appellant, concludeerde de Raad dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en dat de beroepsgronden van appellant niet tot een ander oordeel leidden.
De uitspraak bevestigt dat het Uwv de juiste procedures heeft gevolgd en dat de medische evaluatie adequaat was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.