ECLI:NL:CRVB:2021:2630
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep Wajong-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante ontving sinds 30 december 2008 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na een melding van verslechtering van haar gezondheid in februari 2019, heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante met ingang van 1 januari 2018 35 tot 45% arbeidsongeschikt was, en verhoogde haar uitkering naar een mate van 55 tot 65% per 31 december 2018. Appellante ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet ter discussie stonden. Appellante had aangevoerd dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen vanwege haar fibromyalgie, schouder- en rugklachten, en psychische klachten. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsarts alle relevante klachten had meegenomen in zijn beoordeling en dat er geen reden was om aan de vastgestelde beperkingen te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af, zonder veroordeling in proceskosten.