ECLI:NL:CRVB:2021:2630

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
20/2478 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante ontving sinds 30 december 2008 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na een melding van verslechtering van haar gezondheid in februari 2019, heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante met ingang van 1 januari 2018 35 tot 45% arbeidsongeschikt was, en verhoogde haar uitkering naar een mate van 55 tot 65% per 31 december 2018. Appellante ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet ter discussie stonden. Appellante had aangevoerd dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen vanwege haar fibromyalgie, schouder- en rugklachten, en psychische klachten. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsarts alle relevante klachten had meegenomen in zijn beoordeling en dat er geen reden was om aan de vastgestelde beperkingen te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

20.2478 WAJONG

Datum uitspraak: 22 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juni 2020, 19/5356 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2021. Appellante is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz in persoon. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1984, heeft sinds 30 december 2008 wegens lichamelijke klachten een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2.
Op 8 februari 2019 heeft appellante met een wijzigingsformulier doorgegeven dat haar gezondheid is verslechterd. Hierbij heeft zij vermeld lichamelijke en psychische klachten te hebben en twee uur per week huishoudelijke hulp te ontvangen.
1.3.
Naar aanleiding van deze melding heeft de verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat appellantes lichamelijke beperkingen ongewijzigd zijn gebleven. Appellante heeft voorts met ingang van 1 januari 2018 nieuwe klachten, namelijk spanningsklachten. De eerdere per einde wachttijd vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) blijft ongewijzigd. De arbeidsdeskundige heeft functies geduid en vastgesteld dat appellante met ingang van
1 januari 2018 35 tot 45% arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij besluit van 11 april 2019 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 verhoogd naar een mate van 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 april 2019. Vanwege de bijgekomen psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep reden gezien om de FML aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geduid met ingang van een nieuwe datum einde wachttijd, 1 januari 2019. Bij besluit van 6 december 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de Wajong-uitkering met ingang van 31 december 2018 verhoogd naar een mate van 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig en zijn de rapportages niet tegenstrijdig en voldoende begrijpelijk. Bij het medische onderzoek in bezwaar zijn ook appellantes psychische klachten meegenomen. Over appellantes lichamelijke klachten zijn er geen onvolkomenheden geconstateerd en daarom was een nader lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet nodig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep hoefde ook geen nadere medische informatie op te vragen omdat in bezwaar al medische informatie was betrokken en appellante geen behandelingen meer volgde op de datum in geding. De rechtbank is van oordeel dat appellantes beperkingen juist zijn vastgesteld. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd om daaraan te twijfelen. De rechtbank heeft daarom geen reden gezien om een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 augustus 2019 overschrijden de geselecteerde functies de belastbaarheid niet.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen als gevolg van fibromyalgie, schouder- en rugklachten, slaapproblemen, PTSS en een somatische stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de psychische en lichamelijke klachten met elkaar samenhangen en elkaar versterken. Vanwege de energetische klachten had ook een urenbeperking moeten worden aangenomen. Als gevolg van haar beperkingen acht appellante zich ongeschikt voor de geduide functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende en uitvoerig besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Appellante heeft haar stelling dat zij op de datum in geding meer beperkt moet worden geacht niet met medische informatie onderbouwd. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle lichamelijke en psychische klachten meegenomen in zijn beoordeling. Ook heeft hij inzichtelijk gemotiveerd waarom geen urenbeperking is aangenomen. Vanwege appellantes slaapproblemen is wel een beperking opgenomen voor werken ’s nachts. Anders dan appellante heeft betoogd, blijkt uit de overgelegde medische informatie niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende aandacht heeft besteed aan het totaalbeeld van de aandoeningen en de beperkingen die daaruit voortvloeien. Er is dan ook geen reden om aan de vastgestelde beperkingen in de FML te twijfelen.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in zijn oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport 7 oktober 2019 een inzichtelijke motivering daarvoor gegeven, ook op de punten van de allergie en de werktijden.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.M.M. Chevalier