In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die in de periode van 11 juni 1988 tot en met 31 december 2009 algemene bijstand ontvingen van het college van burgemeester en wethouders van Soest. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft in 2010 de uitvoering van de bijstandsverlening overgenomen. In 2017 ontving het college onderzoeksgegevens van de Svb, waaruit bleek dat appellanten onroerende zaken in Turkije bezaten, wat leidde tot de intrekking van hun bijstand over een bepaalde periode. Appellanten voerden aan dat het college geen gebruik had mogen maken van de onderzoeksgegevens van de Svb, omdat deze onrechtmatig verkregen zouden zijn en in strijd met het verbod op discriminatie. De Raad oordeelde echter dat de Svb niet in strijd met dit verbod had gehandeld en dat er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs. De Raad vernietigde de eerdere besluiten van het college voor zover deze betrekking hadden op de intrekking van de algemene bijstand, maar verklaarde het beroep tegen het nader besluit van 19 augustus 2021 ongegrond. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 5.876,- bedragen.