ECLI:NL:CRVB:2021:2608

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
20/1572 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar mogelijkheden en beperkingen niet correct waren weergegeven in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 maart 2019. Zij stelde dat de beperkingen die voortkomen uit haar aandoening lupus onvoldoende waren onderkend en dat de diagnose sarcoïdose, vastgesteld door een longarts, tot meer beperkingen zou moeten leiden. Deze diagnose was al eerder vastgesteld door een immunoloog en zou al hebben bestaan op de datum in geding.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde een herhaling waren van wat zij in beroep had aangevoerd. De rechtbank had in de eerdere uitspraak afdoende gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De rechtbank had vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten overtuigend had gemotiveerd dat de aangenomen beperkingen passend waren bij de klachten van appellante en dat er geen medische noodzaak was voor het aannemen van meer beperkingen. De Centrale Raad van Beroep onderschreef dit oordeel en voegde daaraan toe dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die de conclusie van de verzekeringsarts zouden kunnen betwisten.

Uiteindelijk concludeerde de Centrale Raad van Beroep dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

20.1572 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 maart 2020, 19/1231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: A.M.M. Chevalier
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Namens appellante is
mr. M.H.J.M. Stassen, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het Uwv heeft bij besluit van 12 juli 2018, gehandhaafd bij besluit van 20 maart 2019 (bestreden besluit), geweigerd aan appellante met ingang van 6 augustus 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar mogelijkheden en beperkingen niet juist zijn weergegeven in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 maart 2019. De beperkingen die voortkomen uit de aandoening lupus zijn onvoldoende onderkend en ook de door de longarts bij brief van 20 november 2019 vastgestelde diagnose sarcoïdose moet tot meer beperkingen leiden. Deze diagnose was al gesteld door de immunoloog en moet al hebben bestaan op de datum in geding.
3. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 17 juni 2019 en 16 januari 2020 overtuigend en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de voor appellante op de datum in geding aangenomen beperkingen naar hun aard en omvang passen bij de klachten van appellante en dat er geen medische noodzaak bestaat voor het aannemen van meer beperkingen. Over de brief van de longspecialist heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat dit geen basis biedt voor het aannemen van aanvullende beperkingen ten aanzien van de datum in geding. De rechtbank heeft geen reden gezien om dit standpunt niet te volgen. Dit oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat appellante in hoger beroep geen medische gegevens heeft ingebracht die doen twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. Het hoger beroep slaagt niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) A.M.M. Chevalier (getekend) M. Schoneveld