ECLI:NL:CRVB:2021:2605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
19/744 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering en bedrijfskrediet op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) door onvoldoende financiële gegevens

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering levensonderhoud en een bedrijfskrediet op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Appellanten, die een zorgboerderij exploiteerden, dienden op 14 november 2017 een aanvraag in, maar konden onvoldoende financiële gegevens overleggen. Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers vroeg om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften en jaarrekeningen, maar appellanten konden deze niet tijdig aanleveren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het aan appellanten was om aan te tonen dat zij voldeden aan de voorwaarden voor de Bbz-uitkering. De Raad stelt vast dat appellanten geen concrete, objectieve en verifieerbare gegevens hebben overgelegd die nodig waren om de levensvatbaarheid van de zorgboerderij te beoordelen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellanten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad benadrukt dat appellanten weliswaar niet verplicht waren om een jaarrekening op te stellen, maar dat zij wel een administratie moesten bijhouden die inzicht gaf in hun rechten en verplichtingen. De Raad concludeert dat de aanvraag terecht is afgewezen, omdat appellanten niet de benodigde gegevens hebben verstrekt om hun aanvraag te onderbouwen.

Uitspraak

19.744 BBZ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 december 2018, 18/4329 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant), beiden te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 22 oktober 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. C.J. van der Have, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2021. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van der Have. Het dagelijks bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten exploiteerden sinds 1 januari 2016 onder de naam [naam zorgboerderij] een zorgboerderij. De zorgboerderij was de voorzetting van het landbouwbedrijf waarbij appellante sinds 1999 betrokken was geweest. In mei 2017 hebben appellanten de zorgboerderij verplaatst naar [vestigingsplaats] en de naam gewijzigd in [nieuwe naam zorgboerderij] . In de loop van 2017 wordt de certificering van de zorgboerderij ingetrokken. Dit heeft geleid tot het verlies van opdrachtgevers en tot financiële problemen.
1.2.
Appellanten hebben op 14 november 2017 als gevestigd zelfstandigen een aanvraag ingediend voor een uitkering levensonderhoud en een bedrijfskrediet op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Appellanten hebben bij hun aanvraag de nodige stukken ingediend, waaronder conceptjaarrekeningen over 2012 tot en met 2015, een meerjarenbegroting voor de jaren 2017 tot en met 2024 en de bankafschriften.
1.3.
Bij brief van 17 november 2017 heeft het dagelijks bestuur de ontvangst van de aanvraag bevestigd en appellanten verzocht om aanvullende gegevens in te leveren. Dat verzoek betreft onder andere bankafschriften over de afgelopen drie maanden, de jaarrekening over 2016, definitieve jaarstukken over de jaren daarvoor en een balans en winst- en verliesrekening tot en met oktober 2017 in plaats van de overgelegde begroting.
1.4.
Met betrekking tot de jaarrekening 2016 en de balans en winst- en verliesrekening tot en met oktober 2017 hebben appellanten er in een e-mailbericht van 17 november 2017 op gewezen dat er op 5 december 2017 een gesprek is met de boekhouder om over het samenstellen van de jaarrekening 2016 en de jaarrekening 2017 afspraken te maken. Wel hebben zij bij het e-mailbericht onder andere een schuldenoverzicht en de gevraagde bankafschriften overgelegd.
1.5.
Bij e-mailbericht van 15 december 2017 heeft appellante bericht dat de inkomsten in het bedrijf over 2016 € 52.803,07 en over 2017 € 30.825,27 bedroegen. In reactie daarop heeft de consulent zelfstandigen van Baanbrekers (consulent) appellante geantwoord dat zij enkel bedragen noemt en geen onderliggende stukken. De onderliggende stukken zijn nodig om de aanvraag te kunnen behandelen. Daarop heeft appellante diezelfde dag geantwoord dat zij graag hoort op welke punten de consulent een nadere uitsplitsing of detaillering wil hebben. De consulent heeft appellante daarop geantwoord: “Wat u hebt aangeleverd is geen overzicht, maar enkele getallen waarvan volstrekt niet duidelijk is hoe deze tot stand zijn gekomen. Als u er de gegevens bijlevert waarop u de berekening hebt gebaseerd dan kan het mogelijk wat duidelijker worden. Zonder onderliggende stukken kunnen wij uw aanvraag in het kader van het Bbz 2004 niet behandelen.”
1.6.
Bij e-mailbericht van 22 december 2017 heeft appellante de consulent een fiscaal rapport gestuurd over 2015 en een A-4 met daarop vermeld de inkomsten uit 2016 en 2017 (inkomstenoverzicht). Op 19 januari 2018 heeft appellante de consulent bericht dat met behulp van een oud boekhouder de jaarstukken worden opgesteld en dat zij in overleg is met haar accountant voor de controle. Zodra de stukken beschikbaar zijn, stuurt zij ze op. Bij brief van 16 februari 2018 heeft de consulent appellanten nogmaals gewezen op de bij brief van 14 november 2017 gevraagde gegevens en wat er nog aan stukken ontbreekt.
1.7.
Bij besluit van 23 maart 2018, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 juni 2018 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen. Aan die afwijzing ligt ten grondslag dat appellanten geen boekhouding van hun bedrijf hebben overgelegd. Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van de zorgboerderij is nodig om over een langere periode de financiële gegevens te kunnen beoordelen. Over de jaren 2016 en 2017 hebben appellanten in het geheel geen concrete, objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag van appellanten afgewezen omdat zij onvoldoende financiële gegevens hebben overgelegd om de levensvatbaarheid van de zorgboerderij te kunnen beoordelen. Anders dan waarvan appellanten lijken uit te gaan, gaat het daarbij niet alleen om het niet overleggen van definitieve jaarrekeningen. Appellanten konden de levensvatbaarheid van de zorgboerderij ook op andere wijze onderbouwen dan door het overleggen van definitieve jaarrekeningen. Duidelijk komt dit tot uitdrukking in de door appellante verstrekte inkomstengegevens en het e-mailbericht waarin de consulent appellanten benadrukt dat dit niet voldoende is en dat de aanvraag zonder onderliggende stukken niet kan worden behandeld. Het dagelijks bestuur wilde de concrete en verifieerbare gegevens waarop appellante de inkomsten uit de zorgboerderij had gebaseerd.
4.2.1.
Appellanten wijzen erop dat het dagelijks bestuur zich te lijdzaam heeft opgesteld. Het dagelijks bestuur had duidelijker moeten aangeven welke stukken appellanten in het kader van de beoordeling hadden moeten verstekken.
4.2.2.
Die grond slaagt niet. Wellicht had de consulent appellanten meer bij de hand kunnen en moeten nemen, maar dat hij dat niet heeft gedaan, leidt niet tot het oordeel dat dit zo onzorgvuldig is geweest dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De Raad leidt uit de stukken af dat het appellanten duidelijk was dat, als zij de jaarrekeningen niet konden overleggen, zij met andere gegevens de levensvatbaarheid van de zorgboerderij moesten onderbouwen. Ook wisten zij dat zij inzichtelijk moesten maken op welke concrete en verifieerbare gegevens zij de verstrekte inkomstencijfers hadden gebaseerd. Dat appellanten vervolgens geen verdere gegevens hebben verstrekt, anders dan het inkomstenoverzicht, komt voor rekening en risico van appellanten. Het lag op de weg van appellanten om als aanvrager aannemelijk te maken dat zij aan de voorwaarden voor toekenning van de Bbz-uitkering voldeden. Daarvoor had het dagelijks bestuur de aan de inkomstencijfers onderliggende gegevens nodig. Appellanten behoorden ook over die gegevens te beschikken. Zij waren weliswaar niet gehouden voor hun onderneming een jaarrekening op te stellen, maar waren wel verplicht om van alles over hun ondernemingsactiviteiten op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen konden worden gekend (zie artikel 3:15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek).
4.3.
De door de consulent gevraagde gegevens waren ook noodzakelijk om de levensvatbaarheid van de zorgboerderij te kunnen beoordelen. Het inkomstenoverzicht bevat slechts totalen zonder enige toelichting. Niet duidelijk is op welke onderliggende gegevens die inkomstencijfers zijn gebaseerd. De verwijzing naar de bankafschriften is daarvoor onvoldoende. Bovendien treft de Raad bij de gedingstukken alleen bankafschriften aan over de periode 4 september 2017 tot 4 december 2017. Omdat de gegevens noodzakelijk waren en het aan appellanten was om als aanvrager aannemelijk te maken dat zij aan de voorwaarden voor toekenning van de uitkering voldeden, kan ook niet gezegd worden dat het dagelijks bestuur, door – zoals appellanten stellen – een muur te blijven opwerpen, het beginsel van fair play heeft geschonden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de in hoger beroep aangevoerde gronden niet slagen.
De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2021.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J. Oosterveen