ECLI:NL:CRVB:2021:26

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
19/5307 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de Ziektewet na een eerstejaars beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten, was in hoger beroep gegaan tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij per 21 januari 2019 geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad onderschrijft deze overwegingen en oordeelt dat appellant niet in een ongelijke procespositie is terechtgekomen. De Raad bevestigt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19 5307 ZW

Datum uitspraak: 7 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 december 2019, 19/2322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door A. Anadbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker in een pizzeria. Op
21 december 2017 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 6 november 2018 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 november 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
27 november 2018 vastgesteld dat appellant met ingang van 21 januari 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 april 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat nader lichamelijk onderzoek in bezwaar achterwege kon worden gelaten. Appellant heeft zijn stelling dat hij meer beperkt is dan is aangenomen niet inhoudelijk onderbouwd. Dat de verstandelijke beperkingen van appellant onvoldoende zijn onderzocht en er te weinig rekening is gehouden met zijn beperkt sociaal functioneren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport voldoende gemotiveerd heeft weerlegd. De rechtbank heeft het beroep van appellant op het Korošec-arrest van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) afgewezen, en ook inhoudelijk geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom de geduide functies, uitgaande van de beperkingen zoals weergegeven in de FML, de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat er geen volwaardig lichamelijk onderzoek is verricht. Ook heeft hij herhaald dat uit de beschikbare medische informatie wel degelijk volgt dat hij lichamelijk en vanwege zijn verstandelijke handicap meer beperkt is dan is aangenomen. Ook in de arbeidskundige beoordeling kan appellant zich niet vinden. Omdat hij verdergaand beperkt is dan is aangenomen en hij de Nederlandse taal beperkt beheerst zijn de geduide functies ongeschikt. Verder is de redenering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de hogere frequentie op enkele aspecten in de functie van medewerker logistiek voldoende wordt gecompenseerd niet deugdelijk. Appellant heeft de Raad opnieuw, onder meer onder verwijzing naar het onder 2 genoemde Korošec-arrest, verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per
21 januari 2019 meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden onderschreven. Uit het rapport van 12 november 2018 volgt niet en ook overigens is niet gebleken dat het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts te summier is geweest. Het enkele feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant niet opnieuw lichamelijk heeft onderzocht, maakt niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig moet worden geacht. Deze arts heeft nadere informatie opgevraagd bij de huisarts en op die wijze mede informatie verkregen vanuit de behandelend sector. Deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens kenbaar bij zijn beoordeling betrokken.
Stap 2: equality of arms
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij in deze procedure in een ongelijke positie is terechtgekomen en dat hij zonder benoeming van een onafhankelijk deskundige geen eerlijk proces krijgt. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Het Uwv heeft de beschikking verkregen over informatie van de (gewezen) behandelaars, waarin onderzoeksbevindingen zijn opgenomen. Deze stukken bevatten relevante informatie over de medische klachten van appellant. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling door het Uwv. Er bestaat dan ook geen aanleiding op deze grond een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Stap 3: de inhoudelijke beoordeling
4.6.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden onderschreven. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de aanwezige medische informatie geen aanleiding geeft verdergaande beperken aan te nemen. Het is vervolgens aan appellant om nieuwe medische informatie in te brengen op basis waarvan de door appellant gestelde klachten en beperkingen geobjectiveerd kunnen worden. Dit heeft appellant ook in hoger beroep niet gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant geen specifieke psychische klachten heeft genoemd, dat hij begeleiding krijgt gericht op administratie en contacten met instanties en dat appellant met zijn lichte verstandelijke beperking heeft kunnen werken. Vanwege de verstandelijke handicap van appellant is in de FML opgenomen dat appellant is aangewezen op vaste, bekende werkwijzen (routine‑afhankelijk). Er zijn geen aanknopingspunten dat hiermee de beperkingen vanwege zijn verstandelijke handicap zijn onderschat. Nu er geen twijfel is aan de inhoudelijke beoordeling van het Uwv wordt ook op deze grond geen reden gezien een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Ten aanzien van de gestelde gebrekkige kennis van de Nederlandse taal heeft de rechtbank terecht overwogen dat de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal een algemeen gebruikelijke bekwaamheid en binnen zes maanden te verwerven is (artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten). De Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden bepaalt vervolgens wat onder mondelinge beheersing van de Nederlandse taal wordt verstaan. De geselecteerde functies zijn alle op het niveau van voltooid basisonderwijs en voldoen hieraan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage overwogen dat de belasting in de functie medewerker logistiek op het aspect frequent lichte voorwerpen hanteren blijft binnen de beperkingen van appellant omdat de hogere frequentie wordt gecompenseerd door het geringere gewicht. In deze functie wordt tijdens 8 werkuren 30 maal ongeveer 3 kg achtereen getild. Omdat appellant in staat wordt geacht 10 kg te kunnen tillen of dragen en elk uur van de werkdag 600 keer 1 kg te kunnen tillen, is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht tot de conclusie gekomen dat deze functie op dit aspect voor appellant geschikt is. Voor wat betreft het aspect boven schouderhoogte actief zijn heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overwogen dat de hogere frequentie voldoende wordt gecompenseerd door de geringe duurbelasting. Boven schouder actief zijn houdt bij de functie medewerker logistiek in: tijdens 6 werkuren 5 maal ongeveer 1 minuut. Omdat appellant minder dan 5 minuten boven schouder actief kan zijn, is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht tot de conclusie gekomen dat deze functie op dit aspect vanwege de geringe duurbelasting voor appellant geschikt is.
5. De overwegingen in 4.4 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2021.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) L. Winters