ECLI:NL:CRVB:2021:2552
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet hoofdverblijf op uitkeringsadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving sinds 25 december 2018 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 11 februari 2019, na bezwaar, de bijstand van appellante met ingang van 29 januari 2019 ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op onderzoeksresultaten, waaronder een huisbezoek op 29 januari 2019, waaruit bleek dat appellante niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad oordeelde dat de bevindingen van het huisbezoek, in combinatie met de verklaringen van appellante, voldoende bewijs boden voor de conclusie dat zij en haar drie kinderen niet op het uitkeringsadres woonden. De omstandigheden in de woning, zoals de kou, het gebrek aan speelgoed en etenswaren, en het ontbreken van huishoudelijke artikelen, ondersteunden deze conclusie. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat haar verhuizing nog niet was afgerond en had bovendien haar inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van haar woonsituatie.
De gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, waren grotendeels herhalingen van eerdere argumenten en de rechtbank had deze al gemotiveerd weerlegd. De Raad concludeerde dat appellante in een latere aanvraag had erkend dat zij ten tijde van de intrekking bij haar ex-man woonde. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.