ECLI:NL:CRVB:2021:2551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
19/3700 WW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep inzake sociale zekerheidswetgeving

Op 5 maart 2021 heeft appellant verklaard dat hij de uitspraak van de Raad van 25 mei 2020 en de griffierechtnota’s niet heeft ontvangen. De Raad heeft onderzoek gedaan naar de aangetekende verzending van deze documenten, maar kon niet vaststellen of deze zijn verzonden. Hierdoor gaat de Raad ervan uit dat appellant tijdig verzet heeft ingediend. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of het hoger beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De griffierechtnota’s zijn ook niet vastgesteld als verzonden, waardoor de niet-ontvankelijkheid om die reden niet gehandhaafd kan worden. Echter, appellant heeft op de zitting verklaard dat hij de uitspraak van de rechtbank, verzonden op 10 juli 2019, heeft ontvangen. Het hoger beroep is op 22 augustus 2019 ingesteld, wat te laat is. Appellant heeft geen verklaring gegeven voor deze termijnoverschrijding, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het verzet is ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak op 8 oktober 2021 gedaan, waarbij de beslissing openbaar is uitgesproken.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 oktober 2021
19/3700 WW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juli 2019, 18/4244 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak van 10 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft die beslissing genomen op grond van de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Appellant is het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring en heeft verzet ingediend.
Het verzet is behandeld ter zitting van 5 maart 2021. Appellant was daarbij aanwezig. Het Uwv is niet verschenen.
Het onderzoek is na de zitting heropend omdat de Raad niet heeft kunnen vaststellen of de uitspraak van de Raad van 19 januari 2021 op de juiste wijze is verzonden. De Raad heeft alsnog de uitspraak van 19 januari 2021 aan appellant toegezonden met daarbij de vraag waarom appellant het niet eens is met die uitspraak en of het verzet wordt gehandhaafd.
Daarop heeft appellant bij brief van 4 juni 2021 gereageerd.
Het verzet is behandeld ter zitting van 10 september 2021. Appellant was daarbij aanwezig. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De Raad heeft het hoger beroep van appellant in de uitspraak van 25 maart 2020
niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald en het hoger beroep niet tijdig is ingediend.
De Raad moet eerst beoordelen of het verzet ontvankelijk is.
De termijn om verzet in te dienen is zes weken. In deze zaak betekent dit dat de termijn eindigt op 11 mei 2020. De Raad heeft binnen deze termijn, geen verzetschrift ontvangen. De Raad heeft partijen bij brieven van 9 juni 2020 bericht dat er geen verzet is gedaan. Naar aanleiding daarvan heeft appellant de Raad in de brief van 16 juni 2020 meegedeeld dat hij op 26 maart 2020 een verzetschrift naar de rechtbank heeft gestuurd. Omdat dit verzetschrift niet bij de Raad is ontvangen, is appellant door de Raad in de gelegenheid gesteld aan te tonen wanneer hij het verzetschrift heeft verzonden. Appellant heeft de Raad hierop een kopie van de brief van 26 maart 2020 toegezonden.
Op de zitting van 5 maart 2021 heeft appellant verklaard dat hij de uitspraak van de Raad van 25 mei 2020 en de griffierechtnota’s niet heeft ontvangen. De Raad heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de aangetekende verzending van de uitspraak en de griffierechtnota’s. Uit dat onderzoek is gebleken dat de aangetekende verzending van deze documenten niet kan worden vastgesteld. Omdat niet duidelijk is of de uitspraak van 25 maart 2020 is verzonden, gaat de Raad ervan uit dat appellant tijdig verzet heeft ingediend.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of het hoger beroep van appellant terecht
niet-ontvankelijk is verklaard. Ten aanzien van de griffierechtnota’s kan evenmin nog worden vastgesteld dat deze zijn verzonden, zodat de niet ontvankelijkheid om die reden niet gehandhaafd kan worden.
Dan ligt de vraag voor of terecht is geconcludeerd dat appellant te laat hoger beroep heeft ingesteld. Op de zitting van 5 maart 2021 heeft appellant verklaard dat hij de uitspraak van de rechtbank heeft ontvangen. Uit de uitspraak blijkt dat deze op 10 juli 2019 is verzonden. Het hoger beroep is van 22 augustus 2019. Dat is te laat. Appellant heeft geen reden gegeven voor deze termijnoverschrijding. Op de zitting heeft appellant verklaard dat hij niet meer weet hoe het destijds is gegaan. Dat betekent dat het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat dit te laat is ingesteld.
Het verzet is dan ook ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) V.M. Candelaria