ECLI:NL:CRVB:2021:2547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
18/4343 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toekenning ouderdomspensioen met korting door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om hem een ouderdomspensioen toe te kennen met een korting van 96%. Appellant, die van 1987 tot 1994 in Nederland heeft gewoond en gewerkt, heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het pensioen dat hem is toegekend. De Svb had eerder een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde toegekend, maar met een korting van 98% vanwege niet-verzekerde jaren. Appellant heeft in zijn bezwaar aangegeven dat hij niet kan rondkomen van het toegekende bedrag en dat hij een langere periode in Nederland heeft gewerkt. De Svb heeft het bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Tijdens de beroepsprocedure heeft de Svb het besluit gewijzigd en de korting verlaagd naar 96%, maar het aantal niet-verzekerde jaren bleef gelijk. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte besluit 2 niet bij de beoordeling heeft betrokken. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze niet op besluit 2 is ingegaan, maar heeft het beroep tegen besluit 2 ongegrond verklaard. De Raad bevestigt dat de Svb terecht een korting van 96% heeft toegepast op het ouderdomspensioen van appellant, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18/4343 AOW en 20/2276 AOW
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 mei 2018, 17/6118 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021. Partijen zijn daarbij niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft een aanvraag ingediend om toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij van 1987 tot 1994 in Rotterdam heeft gewoond en toen heeft gewerkt in de schoonmaak, bij een uitzendbureau en bij verschillende fabrieken. Ter ondersteuning van zijn aanvraag heeft appellant de Svb verschillende bewijsstukken toegezonden.
1.2.
Bij besluit van 6 maart 2017 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 april 2017 een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde toegekend. Op het ouderdomspensioen is een korting toegepast van 98% vanwege afgerond 48 niet verzekerde jaren. Appellant wordt verzekerd geacht over het tijdvak 5 april 1989 tot en met 23 april 1990.
1.3.
Appellant heeft op 31 mei 2017 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 maart 2017 (besluit 1). In bezwaar heeft appellant aangegeven een langere periode in Nederland te hebben gewerkt en dat hij niet kan rondkomen van het bedrag dat is toegekend.
1.4.
De Svb heeft bij beslissing op bezwaar van 15 september 2017 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 6 maart 2017 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin hij zijn bezwaren heeft herhaald.
2.2.
Tijdens de beroepsprocedure heeft de Svb een nader besluit van 23 oktober 2017 (besluit 2) genomen. Daarbij is de korting op het ouderdomspensioen van appellant verlaagd van 98% naar 96%. Het aantal 48 niet verzekerde jaren en het tijdvak waarover appellant verzekerd is geacht, is gelijk gebleven.
2.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat de Svb het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het niet eens is met de hoogte van het aan hem toegekende ouderdomspensioen, omdat hij in Nederland heeft gewerkt en de hoogte van het ouderdomspensioen ontoereikend is voor hem.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Procedureel
4.1.1.
Bij besluit 2 heeft de Svb besluit 1 gewijzigd. Duidelijk was dat appellant voldoende belang had bij een beoordeling van dat besluit, zodat moet worden geoordeeld dat de rechtbank op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besluit 2 ten onrechte niet bij de beoordeling in beroep heeft betrokken. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij niet is beslist op het beroep tegen besluit 2.
4.1.2.
Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad bij de behandeling van dit geding met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid en 6:24, van de Awb ook een oordeel gegeven over het beroep tegen besluit 2.
4.2.
Bestreden besluit
4.2.1.
Nu appellant geen gronden heeft aangevoerd tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep tegen het bestreden besluit, behoeft dit geen nadere bespreking en moet de aangevallen uitspraak in zoverre worden bevestigd.
4.3.
Besluit 2
4.3.1.
In geschil is of de Svb aan appellant terecht een ouderdomspensioen heeft toegekend met een korting van 96%.
4.3.2.
Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. De Svb heeft onder meer onderzoek gedaan bij het Schakelregister, het Bedrijfstakpensioenfonds schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (met gebruikmaking van meerdere geboortedata) en bij de gemeente Rotterdam. Ook heeft de Svb de door appellant overgelegde gegevens beoordeeld. Uit deze informatie is gebleken dat appellant in de periode van 5 april 1989 tot en met 16 januari 1990 en van 23 april 1990 tot en met 26 maart 1991 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven heeft gestaan en dat er bewijzen zijn voor werken in Nederland in 1989. Niet gebleken is dat appellant anders dan gedurende het verzekerde tijdvak 5 april 1989 tot en met 23 april 1990 in Nederland heeft gewerkt, zoals appellant heeft gesteld. Zelfs al zou in de periode van 23 april 1990 tot en met 26 maart 1991 enige grondslag voor verzekering voor appellant bestaan, maakt dat voor de uiteindelijke conclusie dat appellant recht heeft op een ouderdomspensioen van 4% niet uit. Dan nog zou de gehele verzekerde periode leiden tot een korting van afgerond 48 jaren.
4.3.3.
Dit betekent dat de Svb terecht heeft besloten aan appellant een ouderdomspensioen toe te kennen met een korting van 96%.
4.4.
Conclusie
4.4.1.
Uit overweging 4.1.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij niet is beslist op het beroep tegen besluit 2. Uit wat onder 4.2.1 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover het ziet op de ongegrond verklaring van het beroep tegen het bestreden besluit. Uit 4.3.1 tot en met 4.3.3 volgt dat het beroep tegen besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij niet is beslist op het beroep tegen besluit 2;
  • verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • bepaalt dat de Svb het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2021.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M.E. van Donk
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale), statue
- casse la décision attaquée, dans la mesure où aucune décision n'a été rendue sur le recours
contre la décision 2;
- déclare le recours contre la décision 2 non fondé;
- confirme le verdict attaqué pour le reste;
- détermine que la SVB remboursera le droit de greffe de € 172,00 pour l’appel et l’appel
ultérieur payé par les appelants.
Par conséquent, décidée par A. van Gijzen en présence de M.E. van Donk en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 12 08 2021.
(signée) A. van Gijzen
(signée) M.E. van Donk
Les parties disposent d’un délay de six semaines
àcompter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas (Hoge Raad der Nederlanden, Postbus 20303, NL 2500 EH ‘s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion d’assuré.