ECLI:NL:CRVB:2021:2545
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die psychische klachten ervaart. Appellant was voorheen werkzaam als medewerker schoonmaak/onderhoud zwembad en heeft zich op 25 maart 2017 ziek gemeld na het beëindigen van zijn dienstverband. Het Uwv heeft appellant een WIA-uitkering geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad heeft het oordeel van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en appellant zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. De Raad onderschrijft het standpunt van de verzekeringsarts dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft en dat de FML van 5 december 2019 adequaat rekening houdt met zijn psychische en fysieke beperkingen. De Raad benadrukt dat elke arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op zijn eigen merites moet worden beoordeeld en dat de eerdere EZWb-beoordeling geen reden is om aan de juistheid van de WIA-beoordeling te twijfelen.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen en dat hij niet in staat is om zelfstandig te functioneren in arbeid. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat appellant op de datum in geding niet zelfstandig kon functioneren. De geselecteerde functies zijn medisch geschikt bevonden en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze afdoende zijn gemotiveerd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen.