ECLI:NL:CRVB:2021:2544
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschrijft dit oordeel. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerder vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 september 2018 zouden betwisten. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante lijdt aan nek- en rugklachten, maar geen aanwijzingen voor psychopathologie of ernstige persoonlijkheidsproblematiek gevonden. De arbeidsdeskundige had geconcludeerd dat appellante, uitgaande van de FML, medisch geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% heeft vastgesteld en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.