ECLI:NL:CRVB:2021:2541
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake ziekengeld en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van ziekengeld aan appellant. Appellant heeft zich op 18 mei 2017 ziek gemeld en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant op 23 maart 2018 een spreekuur bezocht, waarna zijn belastbaarheid werd vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Echter, na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid is appellant op 1 juni 2018 opnieuw onderzocht, wat leidde tot een aanpassing van de FML. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 26 juni 2018 vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 1 februari 2019.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar appellant stelde in hoger beroep dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat hij nooit volledig lichamelijk was onderzocht. Tijdens de zitting op 7 oktober 2021 werd vastgesteld dat de verzekeringsarts tijdens een eerder spreekuurcontact op 15 juni 2021 had afgezien van een lichamelijk onderzoek, wat in strijd was met een eerdere afspraak. De gemachtigde van appellant stelde terecht dat de verzekeringsarts de fysieke klachten niet naar behoren had onderzocht en dat het rapport van 16 juni 2021 niet voldoende inzichtelijk maakte waarom de belastbaarheid niet herzien zou moeten worden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv een gebrek aan zorgvuldigheid had vertoond in de besluitvorming. Het bestreden besluit werd vernietigd en het Uwv werd opgedragen om een nieuw medisch onderzoek te laten uitvoeren, waarbij in het bijzonder de handen van appellant onderzocht moesten worden. Tevens werd bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit van het Uwv slechts bij de Raad beroep kon worden ingesteld. Het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.740,-.