ECLI:NL:CRVB:2021:2517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
20/31 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de korpschef van politie inzake vertrekstimuleringspremie en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de korpschef van politie. De korpschef had een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij hij erkende dat hij niet tijdig had beslist en appellant de maximale dwangsom had toegekend. Appellant had verzocht om een vertrekstimuleringspremie, die hem was geweigerd omdat de korpschef stelde dat er voor appellant, ware hij nog in dienst geweest, een passende functie beschikbaar was. De Raad oordeelde dat de korpschef niet had aangetoond dat er geen passende functies beschikbaar waren, maar dat de korpschef in zijn bestreden besluit voldoende had onderbouwd dat er functies beschikbaar waren. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De Raad verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing gegrond, maar het beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar ongegrond. De korpschef werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 174,- aan appellant.

Uitspraak

20.31 AW, 20/1802 AW

Datum uitspraak: 8 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, op het beroep tegen het besluit van de korpschef van politie van 24 maart 2020 en op het verzoek om veroordeling van de korpschef van politie tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 3 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3160) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 juli 2018 vernietigd en bepaald dat met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Op 20 december 2019 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 18 januari 2017. Appellant heeft de Raad verzocht om de korpschef te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij als gevolg van de afwijzing van zijn verzoek om toekenning van een vertrekstimuleringspremie heeft geleden.
Bij besluit van 24 maart 2020 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 18 januari 2017 ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2021. Appellant is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de voorgeschiedenis en de achtergrond van deze zaak verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 3 oktober 2019. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 3 oktober 2019 – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende overwogen. Het weigeren of toekennen van een stimuleringspremie als bedoeld in artikel 55y, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) geschiedt na de vaststelling dat er al dan niet een passende functie beschikbaar zal zijn. Deze vaststelling vereist een onderzoek door de korpschef. De korpschef heeft de aanvraag van appellant afgewezen omdat hij niet heeft kunnen vaststellen dat er voor appellant geen passende functie meer beschikbaar zal zijn, nu appellant nadat hem een eerste passende functie is aangeboden ontslag heeft genomen en het de korpschef daardoor onmogelijk heeft gemaakt om hem een tweede passende functie aan te bieden. Dat appellant ontslag heeft genomen betekent volgens de Raad echter niet dat de korpschef niet heeft kunnen onderzoeken of voor appellant wel of geen (tweede) passende functie beschikbaar zou zijn geweest. Dat appellant geen functie meer kon worden aangeboden, is voor de vaststelling of een passende functie beschikbaar zou zijn geweest, niet van betekenis. Nu de korpschef dit onderzoek heeft nagelaten, is sprake van een onzorgvuldig voorbereid besluit. De korpschef moet opnieuw op het bezwaar beslissen. Mocht de korpschef tot de conclusie komen dat voor appellant nog een tweede passende functie beschikbaar zou zijn geweest, dan zal de korpschef die concrete functie in de nieuwe beslissing op bezwaar moeten noemen en moeten onderbouwen waarom die functie passend zou zijn geweest.
1.3.
De korpschef heeft ter uitvoering van deze uitspraak het bestreden besluit genomen. Volgens de korpschef waren er “enkele tientallen” functies passend en beschikbaar voor appellant. Daartoe heeft hij allereerst verwezen naar een bij het bestreden besluit gevoegd overzicht met vacante functies in het vakgebied Operationeel Specialismen met als werkterrein Financieel Economisch, de datum waarop ze zijn opengesteld, de bij die functies behorende salarisschalen en de reistijd. Vervolgens heeft hij betoogd dat vaststaat dat een functie in dit vakgebied en werkterrein voor appellant passend is omdat hij per 1 juli 2016 is herplaatst in de functie Operationeel Specialist B met als werkterrein Financieel Economisch en zijn bezwaar tegen die herplaatsing ongegrond is verklaard.
2.1.
Met het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar wil appellant een nieuwe beslissing op het bezwaar afdwingen en een dwangsom toegekend krijgen.
2.2.
Met het beroep tegen het bestreden besluit wil appellant bereiken dat de korpschef hem alsnog een vertrekstimuleringspremie toekent.
2.3.
Met het verzoek om schadevergoeding wil appellant bereiken dat de korpschef aan hem de schade vergoedt die hij als gevolg van de afwijzing van zijn verzoek om toekenning van een vertrekstimuleringspremie heeft geleden.
3. De Raad oordeelt als volgt.
Het beroep niet tijdig beslissen en de dwangsom
3.1.
De vraag rijst of appellant nog voldoende procesbelang heeft bij de verdere behandeling van dit onderdeel van zijn beroep.
3.2.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
3.3.
Met het bestreden besluit is door de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. De korpschef heeft vervolgens bij besluit van 12 juni 2020 erkend dat hij niet tijdig een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen en heeft appellant de maximale dwangsom toegekend en betaald. De dwangsom is aan appellant betaald door middel van verrekening met een openstaande vordering op appellant. Dat die verrekening door appellant is aangevochten en inmiddels onderwerp is van een andere procedure, is hier niet van belang. Appellant heeft geen kosten gemaakt vanwege door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan hem. Appellant heeft ondanks dit alles wel nog voldoende procesbelang. Dat bestaat immers in vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
De vertrekstimuleringspremie
3.4.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de korpschef hem een vertrekstimuleringspremie moet toekennen nu niet is gebleken dat er voor hem passende functies beschikbaar waren. Met de verwijzing naar het overzicht van vacante functies dat als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd, heeft de korpschef geen concrete functies genoemd en niet onderbouwd dat er passende functies beschikbaar waren. De korpschef heeft daarom niet gedaan wat de Raad hem bij zijn uitspraak van 3 oktober 2019 heeft opgedragen.
3.5.
Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat de korpschef met het overzicht van vacante functies in het vakgebied van appellant in voldoende mate heeft aangetoond dat een passende functie had kunnen worden aangeboden. Aan appellant kan worden toegegeven dat het overzicht op het eerste gezicht niet op alle punten duidelijk is, maar de toelichting die op de zitting van de Raad door de korpschef daarop is gegeven maakt, dat de lijst voldoende inzichtelijk is. De Raad maakt uit het overzicht op dat er in de relevante periode alleen al dertien vacante functies als Operationeel Specialist B waren op het werkterrein Financieel Economisch, met dezelfde salarisschaal en binnen de maximale reistijd. Anders dan appellant meent volgt uit artikel 55n, eerste lid van het Barp, dat de relevante periode (van 12 maanden) aanvangt op het moment dat de aanwijzing als herplaatsingskandidaat bekend is gemaakt. In het geval van appellant was dat 10 juni 2016, zodat de relevante periode loopt van 10 juni 2016 tot 10 juni 2017. Voor de stelling van appellant dat die periode gelijk zou moeten zijn aan de opzegtermijn van 3 maanden bij ontslag, bestaat geen rechtsgrond. Dat een concrete sollicitatie van appellant naar een functie als Operationeel Specialist D is afgewezen, wat daarvan ook zij, maakt nog niet dat de functies in het overzicht niet voldoen aan het criterium dat zij beschikbaar en passend zijn. De korpschef heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat voor appellant, ware hij nog in dienst geweest, een passende functie beschikbaar was. De vertrekstimuleringspremie is daarom op goede gronden geweigerd.
3.6.
Uit 3.5 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit niet slaagt. Het bestreden besluit houdt stand.
Het verzoek om schadevergoeding
3.7.
Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
Slotoverweging
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar gegrond;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
- verklaart het beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 24 maart 2020 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur