ECLI:NL:CRVB:2021:251
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond verklaarde. Appellante was op 2 december 2015 uitgevallen als medewerker bij een stichting en had op 4 september 2017 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van de conclusie dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd waren.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen waren onderschat. Ze stelde dat er geen sprake was van 'equality of arms' en dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht had besteed aan een eerder besproken duurbelastbaarheidsonderzoek. De Raad voor de Rechtspraak volgde echter de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest. De Raad concludeerde dat appellante voldoende ruimte had gehad om haar standpunt te onderbouwen en dat er geen aanwijzingen waren dat medische informatie ontbrak.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst, in medisch opzicht geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, met A.L. Abdoellakhan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 8 februari 2021.