ECLI:NL:CRVB:2021:2505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens te lang verblijf in het buitenland en de beoordeling van zeer dringende redenen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2021, gaat het om de intrekking van bijstand voor de appellanten over de periode van 27 augustus 2019 tot en met 10 september 2019. De intrekking is gebaseerd op het feit dat appellanten langer dan vier weken in het buitenland hebben verbleven, wat in beginsel leidt tot het verlies van recht op bijstand. De appellanten hebben aangevoerd dat er zeer dringende redenen zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen, specifiek verwijzend naar een auto-ongeluk dat appellant op 7 augustus 2019 heeft gehad, waarbij hij een hersenschudding opliep en lichamelijke en psychische klachten ontwikkelde.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak vastgesteld dat er geen sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. De Raad heeft geoordeeld dat een acute noodsituatie, die vereist is voor het verlenen van bijstand, niet aanwezig was. De appellanten konden niet aantonen dat de omstandigheden waarin zij verkeerden niet op een andere manier verholpen konden worden. De Raad heeft daarbij verwezen naar de medische informatie van het ziekenhuis in Bursa, waaruit bleek dat de algemene toestand van appellant goed was en er geen bezwaren waren om te reizen.
De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er geen zeer dringende redenen waren en de Centrale Raad heeft deze beslissing bevestigd. Hierdoor is het hoger beroep van appellanten afgewezen en is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.