ECLI:NL:CRVB:2021:2499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
20/4083 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om plaatsing in de functie van Operationeel Specialist B in het Team van de Sector [afdeling 2]

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om te worden geplaatst in de functie van Operationeel Specialist B. Appellante had verzocht om deze functie met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2016, maar de korpschef van politie heeft dit verzoek afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden, waaronder dat de gevraagde functie voor 1 juli 2016 minimaal drie jaar daadwerkelijk was uitgeoefend en dat de tijdelijke tewerkstelling schriftelijk was onderbouwd. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij gedurende de referteperiode de werkzaamheden van de gevraagde functie heeft uitgevoerd. De Raad heeft de criteria van de Notities tijdelijke tewerkstellingen (TTW) besproken en geconcludeerd dat appellante niet onder de reikwijdte van deze Notities valt. De Raad heeft ook het beroep van appellante op de hardheidsclausule en het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat er geen sprake was van een gelijke situatie met haar collega’s.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek van appellante om geplaatst te worden in de functie van Operationeel Specialist B in stand blijft. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.4083 AW

Datum uitspraak: 8 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2020, 20/121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.A. Kouwenoord hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kouwenoord
.De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Stové.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was voor de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) werkzaam in de functie van [naam functie 1] te [plaatsnaam 1] . Appellante is in het kader van de reorganisatie Politiewet 2012 geplaatst in de functie van [naam functie 2] , gewaardeerd in schaal 9, bij de Landelijke Eenheid, [naam dienst] te [plaatsnaam 2] .
1.2.
De afdeling [afdeling 1] is in 2014 overgeheveld naar de afdeling [afdeling 2] ( [afdeling 2] ) binnen de dienst HRM van het Politiedienstencentrum, waardoor de betrokken medewerkers van die afdeling (docenten) een administratieve status verkregen. Alleen appellante behield als [naam functie 1] haar executieve status.
1.3.
Bij besluit van 10 juni 2016 is appellante, anders dan de genoemde medewerkers, geplaatst bij het team [team 1] , per 1 juli 2016. Die plaatsing is feitelijk niet geëffectueerd; appellante bleef ook na 1 juli 2016 werkzaam in het team [afdeling 1] waaraan zij leiding gaf. Het besluit van 10 juni 2016 is onherroepelijk.
1.4.
Bij de reorganisatie van het [afdeling 2] in 2017 is de functie van de medewerkers genoemd in 1.2 gewijzigd in de executieve functie van Operationeel Specialist B. Appellante is bij deze reorganisatie niet betrokken, omdat zij formeel bij een ander team ( [team 1] ) was geplaatst.
1.5.
Appellante heeft op 12 juli 2017 een verzoek ingediend om op grond van de Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2 (Notitie), de Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016 van 7 december 2016 (Aanvulling) en de (aanvullende) werkinstructie Tijdelijke tewerkstellingen na 1 juli 2016 van 4 april 2017 (Werkinstructie), hierna ook genoemd de Notities TTW, te worden geplaatst in de functie van Operationeel Specialist B in het Team [team 2] ( [team 2] ) van de Sector [afdeling 2] en wel vanaf 1 juli 2016. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij volledig voldoet aan de werkzaamheden die vallen onder de functieomschrijving van Operationeel Specialist B.
1.6.
Bij besluit van 8 februari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 november 2019 (bestreden besluit), heeft de korpschef dit verzoek afgewezen omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarden dat de gevraagde functie voor 1 juli 2016 minimaal drie jaar daadwerkelijk is uitgeoefend, dat de tijdelijke tewerkstelling schriftelijk is onderbouwd en dat de gewenste functie op 1 juli 2017 is ingericht in de formatie van het betreffende organisatieonderdeel.
1.7.
Per 1 augustus 2018 is appellante geplaatst in de functie Operationeel Specialist B bij het [afdeling 2] binnen de dienst HRM, gewaardeerd in schaal 10.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat appellante het standpunt van de korpschef dat appellante in de referteperiode (1 juli 2014 tot en met 1 juli 2017) werkzaamheden heeft uitgevoerd overeenkomstig de aan haar formeel toegekende functie, niet gemotiveerd heeft weerlegd en ook niet met nadere stukken heeft onderbouwd dat de door haar in de referteperiode uitgevoerde werkzaamheden wel aan de niveaubepalende elementen van de functie van Operationeel Specialist B voldoen. Van een afspraak of opdracht tot vervulling van andere dan de eigen werkzaamheden is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat zij overigens in de gedingstukken geen feitelijke onderbouwing heeft gevonden voor de stelling van appellante dat zij gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2017 ononderbroken de werkzaamheden van een Operationeel Specialist B, schaal 10, heeft uitgevoerd. Alleen al om deze reden kan niet worden gezegd dat appellante voldoet aan de voorwaarden van de Notities TTW, waar het de gevraagde LFNP-functie van Operationeel Specialist B betreft. Wat appellante over de overige criteria en het gelijkheidsbeginsel heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer. Appellante kan dus geen geslaagd beroep doen op de Notities TTW. Van enige aanleiding tot toepassing van de hardheidsclausule buiten de Notities TTW om is de rechtbank evenmin gebleken.
3. Met het hoger beroep wil appellante bereiken dat zij net als de andere medewerkers van het team waaraan zij leiding gaf, in aanmerking komt voor de functie van Operationeel Specialist B. Appellante heeft aangevoerd dat zij wel degelijk drie jaar een andere (hoger gewaardeerde) functie heeft uitgevoerd. Verder heeft appellante een beroep gedaan op de hardheidsclausule omdat zij slachtoffer is geworden van een hiaat in de formele reorganisatie. Haar werk is herhaaldelijk gewijzigd in reorganisaties in 2014, 2016 en 2017 zonder dat dit effect heeft gehad op haar rechtspositie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of appellante een geslaagd beroep kan doen op de Notities TTW.
4.2.1.
De Notities en de Aanvulling vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie neergelegde hardheidsclausule voor die situaties dat een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie (dus tot 1 juli 2016) gedurende een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie. Om in aanmerking te komen voor plaatsing op de gewenste functie dient aan vier cumulatieve criteria te worden voldaan:
- De betrokkene dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken uit te hebben geoefend. De vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd moet worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie van de betreffende LFNP-functie”;
- De tewerkstelling dien schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker;
- De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd;
- Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
4.2.2.
In aanvulling hierop biedt de Werkinstructie de mogelijkheid tot plaatsing in de gewenste functie voor gevallen waarin de periode van drie jaar onafgebroken uitoefenen van een andere functie wordt bereikt na 1 juli 2016, maar voor 1 juli 2017.
4.3.1.
Het betoog van appellante (zie de aanvullende gronden van het hoger beroep) heeft in hoofdzaak betrekking op de functie van Bedrijfsvoeringsspecialist B. Appellante heeft in haar verzoek om toepassing van de Notities TTW echter verzocht om plaatsing in de functie van Operationeel Specialist B. De korpschef heeft bij een dergelijk verzoek slechts te toetsen aan de gevraagde functie en het ligt niet op zijn weg om naar aanleiding van deze verzoeken uit eigen beweging na te gaan of de werkzaamheden van de aanvrager wellicht binnen enige functie in een ander vakgebied uit het LFNP zouden kunnen worden gebracht (uitspraak van de Raad 10 december 2020, ECLI:NL:CRVB:202:3534). Het betoog van appellante over plaatsing in de functie van Bedrijfsvoeringsspecialist B kan om deze reden niet slagen.
4.3.2.
Verder constateert de Raad dat appellante met dit betoog in feite de matching en het onherroepelijk plaatsingsbesluit, genoemd in 1.3, aanvecht. Appellante heeft aangevoerd dat de matching niet juist was en dat haar functie bij het verkeerde organisatieonderdeel terecht is gekomen. Dat betoog kan niet slagen. Zoals de Raad heeft overwogen in de uitspraak van 9 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3925 moet de matching in het kader van de voorliggende procedure als een gegeven worden beschouwd. Dat appellante vindt dat dit een onjuiste matching is geweest, maakt niet dat sprake is van waarneming of het tijdelijk verrichten van werkzaamheden behorend bij een andere (hoger gewaardeerde) functie dan de eigen functie. Daarbij komt betekenis toe aan het feit dat appellante ook heeft erkend dat haar werkzaamheden in de kern hetzelfde zijn gebleven. Van een afspraak of opdracht, in welke vorm dan ook, tot vervulling van andere werkzaamheden dan de werkzaamheden behorend bij de eigen functie is geen sprake. Nu aldus niet is gebleken van enige waarneming of het tijdelijk verrichten van andere werkzaamheden, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellante niet valt onder de reikwijdte of doelgroep van de Notities TTW, zodat aan wat appellante heeft aangevoerd over de inhoudelijke criteria niet wordt toegekomen.
4.3.3.
Appellante heeft verder nog een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Daartoe heeft zij aangevoerd dat haar collega’s (waaronder collega V) destijds wel in een schaal 10 functie zijn ingedeeld. Omdat zoals in 4.3 is overwogen in het geheel geen sprake is geweest van een waarneming van een andere functie en appellante daardoor niet onder de reikwijdte of doelgroep van de Notities TTW valt, kan appellante niet met een beroep op bijzondere hardheid bereiken dat zij alsnog onder de reikwijdte daarvan valt. Voor zover appellante met de verwijzing naar collega V (tevens) een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen doen, heeft te gelden dat V, anders dan appellante, bij besluit van 10 juni 2016 is geplaatst als Bedrijfsvoeringsspecialist B, Onderwijs, gewaardeerd in schaal 10. Reeds vanwege het verschil in salarisschaal is geen sprake van gelijke gevallen en wordt het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur