Uitspraak
21.12 AW
mr. C.A.M.J. van Hameren en mr. Ö. Sehirli.
Centrale Raad van Beroep
Op 8 oktober 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de beëindiging van een tijdelijk dienstverband van een ambtenaar bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) na afloop van de proeftijd. De ambtenaar, appellant, was in tijdelijke dienst aangesteld met de verwachting dat bij voldoende functioneren de aanstelling zou worden omgezet in een vast dienstverband. Echter, na verschillende voortgangsgesprekken waarin werd geconstateerd dat de prestaties van appellant niet voldeden aan de verwachtingen, heeft de AP besloten om geen vaste aanstelling te verlenen na afloop van de proeftijd.
De Raad oordeelt dat het bestuursorgaan in redelijkheid tot dit oordeel heeft kunnen komen. De toetsing van een besluit tot het niet voortzetten van een tijdelijk dienstverband na de proeftijd is terughoudend. De Raad stelt vast dat appellant voldoende op de hoogte was van de kritiek op zijn functioneren en dat de AP niet verplicht was om een formele beoordeling op te stellen. De Raad bevestigt dat de motivering van het bestreden besluit voldoende is, ook al was appellant het niet eens met de inhoud ervan. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij de toetsing van besluiten van bestuursorganen in het ambtenarenrecht, vooral als het gaat om de beoordeling van functioneren en de verwachtingen die aan ambtenaren worden gesteld.