ECLI:NL:CRVB:2021:2494

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
19/5222 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van de WAO-uitkering van appellant en de medische onderbouwing door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn uitkering ten onrechte is ingetrokken omdat hij meer dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2018 waren vastgesteld, juist waren. De verzekeringsarts A.B. Gille had in zijn rapport van 1 januari 2019 aangegeven dat er geen medische redenen waren om meer beperkingen aan te nemen. Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische stukken overgelegd, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze overtuigend besproken en geconcludeerd dat de psychische klachten van appellant niet relevant waren voor de beoordeling. De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv gewogen en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv de intrekking van de WAO-uitkering terecht heeft doorgevoerd. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een deskundige of voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

19 5222 WAO

Datum uitspraak: 28 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 november 2019, 19/1475 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.R. van der Horst hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.T. Meijhuis. Het Uwv heeft zich via een telefonische verbinding laten vertegenwoordigen door mr. M.M.J. Budel.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is werkzaam geweest als fulltime magazijn/montagemedewerker. Aan hem is een uitkering op grond van de Wet op de arbeidongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk met ingang van 1 april 2008 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 3 april 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 9 mei 2018 vastgesteld dat appellant per 10 juli 2018 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 februari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 18 januari 2018 (lees 2019) van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 23 januari 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch en lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. De medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding is in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Appellant heeft zijn stelling, dat zijn rugklachten zijn toegenomen en er een urenbeperking opgelegd moet worden, in beroep niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens. Ook de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts A.B. Gille heeft alle beschikbare medische informatie meegewogen en is tot de conclusie gekomen dat er geen medische redenen zijn om meer beperkingen van appellants belastbaarheid aannemelijk te achten. Appellant moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 3 april 2018. De arbeidsdeskundigen hebben voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat verzekeringsarts Gille zich volledig kan vinden in de FML. Gille heeft gesteld dat er medische redenen zijn waarom appellant ongeschikt is voor de geselecteerde functies daarmee heeft Gille ook bezwaren naar voren gebracht tegen de beperkingen als opgenomen in de FML. Voorts dient een urenbeperking in de FML te worden opgenomen omdat appellant als gevolg van forse pijnklachten energetisch beperkt zou moeten worden geacht. Appellant heeft voor ondersteuning van zijn standpunt gewezen op de verwijzing naar Kairos in september 2020 door zijn behandelaars bij PsyQ, de brief van 10 juli 2008 van Rulkens, revalidatie-arts, de brieven van 11 juni 2008 en 6 juni 2018 van Dr. J.W. Kallewaard, anesthesioloog, de brief van zijn huisarts van 30 januari 2021 en een ongedateerd schrijven van de behandelend fysiotherapeut. Tenslotte heeft appellant verzocht om benoeming van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar het rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 oktober 2020, 13 januari 2021 en 1 april 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 oktober 2020 bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv de WAO-uitkering van appellant terecht met ingang van 10 juli 2018 heeft ingetrokken omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de FML van 3 april 2018. Gille heeft in het rapport van 1 januari 2019 duidelijk gesteld dat er geen medische redenen zijn om meer beperkingen aannemelijk te achten en dat de verzekeringsarts alle aandachtspunten heeft benoemd en als beperkt heeft beschouwd. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische stukken zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk besproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend toegelicht dat de door appellant genoemde psychische klachten niet naar voren zijn gekomen in de rapporten van de verzekeringsarts en in bezwaar. In een ziekmelding in 2019 is vermeld dat appellant is verwezen naar maatschappelijk werk. Appellant was niet eerder bekend met psychische klachten. Ontreddering na mededeling dat na 10 jaar uitkering weer arbeid kan worden verricht is voorstelbaar. De psychische klachten zijn na de datum in geding ontstaan. Er is geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet te volgen. Nu, zoals uit het vorenstaande blijkt, het besteden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust, is er geen aanleiding om een deskundige in te schakelen.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De arbeidsdesksundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 oktober 2020 in samenspraak met de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bezwaren van Gille tegen de geselecteerde functies besproken op de punten zitten tijdens het werk, staan tijdens het werk, lopen tijdens het werk en tillen. Er is geen aanleiding om het Uwv niet te volgen in de uitleg over de geschiktheid van de functies gelet op de beperkingen die zijn vastgesteld.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitpraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) A.L.K. Dagmar