ECLI:NL:CRVB:2021:2494
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van de WAO-uitkering van appellant en de medische onderbouwing door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn uitkering ten onrechte is ingetrokken omdat hij meer dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2018 waren vastgesteld, juist waren. De verzekeringsarts A.B. Gille had in zijn rapport van 1 januari 2019 aangegeven dat er geen medische redenen waren om meer beperkingen aan te nemen. Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische stukken overgelegd, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze overtuigend besproken en geconcludeerd dat de psychische klachten van appellant niet relevant waren voor de beoordeling. De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv gewogen en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv de intrekking van de WAO-uitkering terecht heeft doorgevoerd. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een deskundige of voor een veroordeling in proceskosten.