ECLI:NL:CRVB:2021:2492

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
20/648 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid van appellant voor arbeid na ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten en psychische klachten, was in beroep gegaan tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering door het Uwv. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat er geen zorgvuldig onderzoek was verricht en dat zijn psychische beperkingen waren onderschat. Hij overhandigde nieuwe informatie van psychiater Mulder, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet leidde tot twijfel aan de eerdere medische beoordelingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.648 ZW

Datum uitspraak: 29 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
3 februari 2020, 19/3393 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.T.G. van Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2021. Namens appellant is verschenen mr. Van Engelen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker/bezorger. Op
18 januari 2018 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten, klachten aan de linkerhand en psychische klachten. Het dienstverband van appellant met zijn werkgever is per 15 maart 2018 beëindigd. Het Uwv heeft appellant met ingang van 16 maart 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant op 10 december 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 december 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
9 januari 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 18 februari 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 mei 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van
18 april 2019 en 27 mei 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze verricht. Volgens de rechtbank kan het Uwv het niet uitvoeren van nader onderzoek niet worden tegengeworpen, aangezien appellant zonder bericht van verhindering niet is verschenen op de hoorzitting, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was. Met betrekking tot de psychische klachten van appellant heeft de rechtbank overwogen dat uit de brief van psychiater J.W. van der Spek van 9 januari 2020 niet blijkt dat op de datum in geding al sprake was van een psychotische stoornis en van cannabisgebruik. De rechtbank was van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de verzekeringsartsen forse psychische problemen van appellant hebben gemist voor wat betreft de datum in geding. Uitgaande van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen was de rechtbank van oordeel dat de geduide functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat er geen zorgvuldig onderzoek is verricht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de voor hem geldende beperkingen op de datum in geding heeft onderschat. Volgens appellant zijn er afdoende aanwijzingen aanwezig om te kunnen beoordelen dat er al in februari 2019 sprake was van ernstigere psychische klachten. Uit de brief van 9 januari 2020 van psychiater Van der Spek blijkt dat het psychotisch gedrag van appellant niet alleen wordt gelinkt aan cannabisgebruik maar ook aan het geweldsincident in juli 2018. Volgens appellant hadden de geschetste ernstige psychische beperkingen moeten leiden tot nader onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een verslag van 17 december 2018 van de crisisdienst en een brief van 3 augustus 2021 van psychiater Mulder overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat en waarom de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.3.
Voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderzoek had moeten doen om de psychische beperkingen van appellant vast te stellen, bestaat geen aanleiding. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de noodzaak van een nader psychisch onderzoek niet is gebleken. De verzekeringsartsen hebben alle naar voren gebrachte klachten op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling en zowel uit de informatie van de crisisdienst als het psychisch onderzoek door de verzekeringsarts is niet gebleken van (mogelijk) ernstigere psychische problemen.
4.4.
In hoger beroep heeft appellant, ter onderbouwing van zijn stelling dat er op de datum in geding sprake was van ernstigere psychische klachten, informatie overgelegd van psychiater Mulder van 3 augustus 2021. Daarin heeft Mulder aangegeven dat appellant sinds 16 juli 2019 in behandeling is vanwege een psychotische stoornis bij dagelijks cannabisgebruik. In een aanvullend rapport van 10 augustus 2021 heeft de verzekeringsarts bewaar en beroep terecht vastgesteld dat deze informatie van ruim ná de datum in geding is, terwijl de medische informatie van vóór de datum in geding niet wijst op cannabisgebruik en meer psychische klachten. Ten aanzien van het niet nader onderbouwde standpunt van Mulder, dat appellant op 17 december 2018 werd gezien in de crisisdienst met een psychotische stoornis waarschijnlijk op basis van cannabisgebruik, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat dit geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. Uit het verslag van de crisisdienst van 17 december 2018 blijkt dat appellant op dat moment geen cannabis gebruikte en dat hallucinaties en piekeren niet van elkaar onderscheiden konden worden. Verder heeft de verzekeringsarts op 10 december 2018 vastgesteld dat appellant geen cannabis gebruikt en heeft hij na eigen psychisch onderzoek geen psychotische stoornis bij appellant gezien. De door appellant overgelegde informatie van psychiater Mulder leidt dan ook niet tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de datum in geding.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2021.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) L. Winters