ECLI:NL:CRVB:2021:2478
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wegens onvoldoende bewijs ingezetenschap Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 1971, had een laattijdige aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet kon aantonen dat hij op zijn achttiende verjaardag ingezetene van Nederland was. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn ingezetenschap op de relevante datum.
De Raad bevestigde dat de beoordeling van de aanvraag van appellant diende te geschieden op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), aangezien hij voor 1 januari 1980 was geboren. De Raad concludeerde dat appellant niet in staat was om objectieve en verifieerbare gegevens over te leggen die zijn stelling dat hij op zijn zeventiende verjaardag in Nederland woonde, konden onderbouwen. De door appellant overgelegde documenten, waaronder een rapport uit 2007 en een behandelplan uit 2018, waren onvoldoende om zijn claim te staven. De Raad oordeelde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die het bestreden besluit van het Uwv vernietigde maar de rechtsgevolgen in stand hield, bevestigd moest worden.
De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, met V.M. Candelaria als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 7 oktober 2021.