ECLI:NL:CRVB:2021:2474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
18/6007 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de weigering van een IVA-uitkering aan een werknemer die eerder een WGA-uitkering ontving. De werknemer had zich gemeld met toegenomen rugklachten, maar het Uwv stelde dat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De rechtbank had het beroep van de appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had onderbouwd dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet als duurzaam kon worden beschouwd. De Raad benadrukte dat de inschatting van de kans op herstel moet berusten op een concrete afweging van feiten en omstandigheden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat de werknemer, door zijn gedrag aan te passen, zijn belastbaarheid kon verbeteren. De uitspraak bevestigt dat de weigering van de IVA-uitkering terecht was, omdat de werknemer niet voldeed aan de criteria voor duurzame arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA.

Uitspraak

18.6007 WIA

Datum uitspraak: 7 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 oktober 2018, 17/6903 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021. Namens appellante is verschenen mr. Van Zijl en drs. J.M.W.N. Derks, verzekeringsarts. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
[naam werknemer] (werknemer) is bij appellante werkzaam geweest als filiaalmanager voor
38 uur per week. Aan werknemer is ten gevolge van rug- en schouderklachten met ingang van 28 juli 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Daarbij is de mate van zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57%. Deze uitkering is met ingang van 28 april 2010 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Met ingang van
17 december 2013 is de WGA-uitkering van werknemer ingetrokken in verband met verdiensten uit arbeid.
1.2.
Op 14 februari 2017 heeft werknemer gemeld dat hij toegenomen rugklachten heeft. Een verzekeringsarts heeft na zijn onderzoek vastgesteld dat sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde oorzaak en de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft voor werknemer passende functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 70%. Bij besluit van
16 maart 2017 heeft het Uwv aan werknemer met ingang van 14 januari 2017 een WGAvervolguitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.3.
Zowel appellante als werknemer hebben tegen het besluit van 16 maart 2017 bezwaar gemaakt. Na heroverweging heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 6 oktober 2017 de FML aangepast met een extra beperking (4.10 Buigen). Volgens deze arts is verbetering niet uitgesloten omdat bij werknemer sprake is van bewegingsarmoede. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met in achtneming van de aangepaste FML nieuwe functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 80 tot 100%. Bij besluit van 10 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante en werknemer gegrond verklaard en het besluit van 16 maart 2017 herroepen. Omdat werknemer volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is, is hem met ingang van 14 januari 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Tevens zijn aan appellante en werknemer de kosten vergoed, die zij redelijkerwijs in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken. Alleen appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk gemotiveerd – ook wanneer rekening wordt gehouden met de bewijspositie van appellante als werkgever in zaken als deze – dat de volledige arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam kan worden beschouwd. Werknemer heeft in 2008 baat gehad bij het multidisciplinair trainingsprogramma in die zin dat hij minder pijn had en makkelijker kon bewegen. Werknemer heeft er na de laatste ziekmelding zelf voor gekozen om geen hulp te zoeken maar heeft (meer) bewegen vermeden vanwege de pijn. Onder deze omstandigheden kan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat (meer) bewegen zal leiden tot een substantiële verbetering van de arbeidsbeperkingen van werknemer, gevolgd worden en kan niet gezegd worden dat de arbeidsbeperkingen van werknemer duurzaam zijn. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de bij werknemer op de datum in geding vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd, onder verwijzing naar het bijgevoegde rapport van haar medisch adviseur Derks van 4 december 2018, dat het (nogmaals) volgen van een multidisciplinaire training of fysiotherapie geen toegevoegde waarde heeft voor werknemer omdat hem dat in het verleden niet in relevante mate heeft geholpen. Ten onrechte is geen informatie bij de behandelaren ingewonnen. De verwachting dat een verbetering zal optreden is niet voldoende concreet onderbouwd. Het Uwv had aan de hand van een arbeidskundig onderzoek moeten aantonen dat de te verwachten verbetering van de belastbaarheid relevant is voor de arbeidsmogelijkheden. Ter zitting is de Raad verzocht om een medisch deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.2.
Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde (zie de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896).
4.3.
In geschil is of de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat voor werknemer op grond van artikel 47 van de Wet WIA met ingang van 14 januari 2017 recht is ontstaan op een IVA-uitkering in plaats van een WGAuitkering.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is goeddeels een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt overtuigend dat voldoende onderzoek is gedaan en dat bij de inschatting van de kans op herstel voldoende rekening is gehouden met de aanwezige medische informatie over de lichamelijke klachten van werknemer en de mogelijke behandeling daarvan. In hoger beroep zijn geen nieuwe of andere argumenten aangevoerd die aanleiding geven tot een ander oordeel.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 2 oktober 2017 en
15 januari 2018 voldoende gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid te verwachten valt, waarbij de keuze aan werknemer is of hij zichzelf meer activeert dan wel hierbij hulp inroept. Dit is bij de hoorzitting in bezwaar aan werknemer uitgelegd. Die motivering komt erop neer dat beweging voor verbetering van belastbaarheid juist voor werknemer van groot belang is. De geconstateerde bewegingsarmoede zelf is in de reguliere geneeskunde bekend als een zeer belangrijke medefactor in de pijnbeleving. Het heeft een sterk onderhoudende rol in de pijn en de daaruit ervaren beperkingen. In dit geval is er geen reden voor het inwinnen van informatie bij de curatieve sector. Werknemer kan zijn belastbaarheid verbeteren door zijn gedrag bij te stellen dan wel begeleiding te zoeken. Dit kan zonder behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uit zijn onderzoek, onder meer het dagverhaal, voorbeelden genoemd dat werknemer onvoldoende beweegt als gevolg van zijn anticiperen op pijnklachten. Er zijn afdoende mogelijkheden tot begeleiding. De meeste revalidatiecentra hebben hier speciale programma’s voor. Zodra werknemer zich meer activeert is een substantiële verbetering te verwachten van de bewegingsmogelijkheden en de duur ervan in algemene zin. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij de beoordelingspunten van de FML genoemd waarvan verbetering te verwachten valt. Deze motivering is conform het toepasselijk beoordelingskader voor verzekeringsartsen en voldoet aan de vereisten zoals in 4.2 is weergegeven.
4.6.
Omdat de noodzakelijke twijfel over de medische beoordeling door het Uwv ontbreekt, bestaat er geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
4.7.
Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd over de arbeidsmogelijkheden na verbetering van de belastbaarheid heeft het Uwv in het verweerschrift er terecht op gewezen dat met verbetering van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoemde beoordelingspunten – behalve beoordelingspunt 4.10, waarvoor nu een extra beperking was gegeven, zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de beoordelingspunten 4.9, 4.11, 4.12, 4.15, 4.18, 4.19, 5.2, 5.3, 5.4, 5.6 en 5.7 genoemd – de arbeidsmogelijkheden van werknemer worden vergroot. Reeds uit eerdere beoordelingen is gevolgd dat werknemer met zijn vastgestelde beperkingen in staat is gebleken meer dan 20% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bij betrokkene ten tijde hier in geding vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid niet kan worden aangemerkt als duurzaam in de zin van artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA en dat hem terecht een IVA-uitkering is geweigerd.
4.9.
Uit wat is overwogen in 4.3 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) A.L.K. Dagmar