ECLI:NL:CRVB:2021:2468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
20/673 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling aanvraag om bijzondere bijstand wegens niet tijdig overleggen van gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had op 26 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van zijn verhuizing. Het college van burgemeester en wethouders van Eemsdelta heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet tijdig de gevraagde nota van het verhuisbedrijf had overgelegd. De appellant heeft aangevoerd dat zijn psychiatrische problemen een belemmering vormden voor het tijdig indienen van de nota, maar dit werd door de Raad niet aannemelijk geacht. De Raad oordeelde dat het college terecht had verzocht om de nota, aangezien de offerte alleen de hoogte van de kosten aangaf, maar niet of deze kosten daadwerkelijk aan de appellant in rekening waren gebracht. De Raad bevestigde de beslissing van het college en de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn problemen een belemmering vormden voor het tijdig indienen van de benodigde gegevens.

Uitspraak

20 673 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
8 januari 2020, 19/2444 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eemsdelta (college)
Datum uitspraak: 5 oktober 2021

PROCESVERLOOP

Onder het college wordt in dit geding mede het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Appingedam begrepen, welke gemeente na herindeling in de gemeente Eemsdelta is opgegaan.
Namens appellant heeft mr. P.N. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2021. Namens appellant is verschenen, mr. Huisman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T. Smit.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op 18 maart 2018 verhuisd van [plaatsnaam] naar [woonplaats]. Op
26 oktober 2018 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van de verhuizing. Appellant heeft bij de aanvraag, voor zover hier van belang, een offerte van een verhuisbedrijf gevoegd.
1.2.
Bij brief van 14 december 2018 heeft het college appellant verzocht om vóór 21 december 2018 nadere gegevens te verstrekken. Het ging daarbij, voor zover hier van belang, om de nota van het verhuisbedrijf. Het college heeft appellant er op gewezen dat, indien hij niet op tijd reageert of niet alle gevraagde gegevens inlevert, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Appellant heeft de nota van het verhuisbedrijf (nota) niet overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 15 januari 2019 heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Daaraan heeft het college, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat appellant niet vóór 21 december 2018 de nota heeft overgelegd.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tijdens de hoorzitting op 2 april 2019 heeft appellant meegedeeld dat hij de nota nog niet heeft gevonden en niet kan overleggen. Op 11 april 2019 heeft het college de nota alsnog ontvangen. De nota is gedateerd op 12 juni 2018.
1.5.
Bij besluit van 16 april 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Vaststaat dat appellant de gevraagde gegevens niet vóór 21 december 2019 heeft overgelegd.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de door hem ingeleverde stukken, waaronder de offerte van het verhuisbedrijf, voldoende waren om zijn aanvraag in behandeling te nemen.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college dient bij aanvragen om bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de PW allereerst te beoordelen of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen. Uit de offerte van het verhuisbedrijf kan weliswaar worden afgeleid wat de hoogte van de door appellant verschuldigde kosten mogelijk is, maar niet of deze kosten ook daadwerkelijk bij appellant in rekening zijn gebracht. Het college heeft dus terecht verzocht de nota te verstrekken.
4.5.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het college hem geen redelijke termijn heeft gegund de gevraagde gegevens te verstrekken, zodat geen gebruik mocht worden gemaakt van de bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te stellen. Appellant wijst daarbij onder meer op zijn psychiatrische problematiek waarvan het college ook op de hoogte was.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Het college heeft appellant een termijn van vier dagen gegund om de gevraagde gegevens te verstrekken. De nota is echter gedateerd 12 juni 2018. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat, en zo ja, op welke wijze de door hem gestelde aanwezige psychiatrische problemen een belemmering hebben gevormd voor het tijdig inleveren van de nota. Verder valt niet in te zien dat de enkele omstandigheid dat de verhuizer de ex-partner van appellant is, in dit verband van betekenis is. Ook hier heeft appellant niet duidelijk gemaakt waarom die omstandigheid het tijdig inleveren van de nota in de weg stond.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2021.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) R.I.S. van Haaren