ECLI:NL:CRVB:2021:2466
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in de vorm van een geldlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten aan appellant, die van plan was te verhuizen naar een zelfstandige woning. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 20.845,30, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle had slechts € 3.438,- toegekend in de vorm van een geldlening. Het college stelde dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die noodzakelijke kosten van het bestaan met zich meebrachten, aangezien de inrichtingskosten voor appellant te voorzien waren en hij voldoende mogelijkheden had om voor deze kosten te reserveren. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de verhuizing niet te voorzien was en dat hij niet genoeg tijd had om te reserveren voor de inrichtingskosten. De Raad oordeelde echter dat appellant sinds zijn verblijf bij zijn broer had kunnen anticiperen op een verhuizing en dat hij al eerder had aangegeven te willen verhuizen. De Raad concludeerde dat de kosten noodzakelijk waren, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.