ECLI:NL:CRVB:2021:2464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
19/1959 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor verlenging maatwerkvoorziening begeleiding op basis van WMO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door appellante voor de verlenging van een maatwerkvoorziening voor begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 2 januari 2017 tot 1 januari 2018. De aanvraag werd afgewezen op de grond dat appellante geen beperkingen vertoonde in zelfredzaamheid of participatie die een maatwerkvoorziening noodzakelijk maakten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de medisch adviseur van Argonaut voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van deze adviseur.

Appellante, geboren in 1954, had verzocht om verlenging van de maatwerkvoorziening, omdat zij begeleiding nodig had bij dagelijkse activiteiten zoals het bezoeken van familie, winkels en het ziekenhuis. Het college van burgemeester en wethouders van Halderberge had de aanvraag afgewezen, verwijzend naar beschikbare algemene voorzieningen en vrijwilligersorganisaties. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden en voegde daaraan toe dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er onvoldoende psychisch onderzoek had plaatsgevonden. Appellante vroeg om de inschakeling van een onafhankelijke deskundige, verwijzend naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding terecht had afgewezen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een uitgebreider psychisch onderzoek, vooral omdat appellante ter zitting bevestigde niet onder behandeling te zijn voor psychische klachten. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

19 1959 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 6 oktober 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 april 2019, 18/5905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Klootwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 1 september 2021. Namens appellante is mr. Klootwijk verschenen, bijgestaan door de zoon van appellante [naam zoon]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door I.M. Scherpenzeel en L. Stults.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het college heeft aan appellante (geboren in 1954), voor zover hier relevant, laatstelijk bij besluit van 26 januari 2017 een maatwerkvoorziening voor begeleiding verstrekt in de vorm van een pgb op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor de periode van 2 januari 2017 tot 1 januari 2018.
1.2.
Appellante heeft een aanvraag gedaan voor verlenging van deze maatwerkvoorziening met ingang van 1 januari 2018. Volgens appellante heeft zij begeleiding nodig bij het bezoeken van familie, winkels, het ziekenhuis en bij administratieve zaken.
1.3
Bij besluit van 24 januari 2018, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 8 augustus 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft hierbij het standpunt ingenomen dat bij appellante geen sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie waarvoor een maatwerkvoorziening voor begeleiding noodzakelijk is. Het college heeft appellante onder meer verwezen naar in de gemeente aanwezige algemene voorzieningen en vrijwilligersorganisaties en naar mogelijkheden tot verzorging en verpleging op grond van de Zorgverzekeringswet. Het college baseert het bestreden besluit op het verslag van het huisbezoek van 11 december 2017 en het rapport van de medisch adviseur van Argonaut van 24 mei 2018.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij, kort samengevat, overwogen dat het onderzoek door de medisch adviseur van Argonaut voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft in de beschikbare gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van de medisch adviseur over de beperkingen van appellante bij de zelfredzaamheid en participatie. De rechtbank volgt het college daarom in het standpunt dat appellante niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hierbij heeft zij de in beroep aangevoerde gronden grotendeels herhaald. Verder heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek door de medisch adviseur van Argonaut onzorgvuldig is geweest, omdat onvoldoende psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Volgens appellante hebben twee andere artsen verklaard dat zij altijd begeleiding nodig heeft en wordt de regie bij de persoonlijke verzorging en verpleging geheel overgenomen. Dit was voorheen ook zo bij de huishoudelijke hulp. Onder verwijzing naar het Korošec-arrest (arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) is verzocht om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het college heeft bij verweer verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening begeleiding terecht heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. In wat in hoger beroep door appellante is aangevoerd, vindt de Raad geen steun om tot een ander oordeel te komen.
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen aanleiding bestond voor meer dan een oriënterend psychisch onderzoek, te meer niet nu ter zitting van de zijde van appellante is bevestigd dat zij niet onder behandeling was voor psychische klachten.
4.3.
Nu uit 4.1 en 4.2 volgt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf (medische) stukken over te leggen en daarvan ook gebruik heeft gemaakt en appellante onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de inhoudelijke beoordeling door Argonaut, bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en R.M. van Male en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2021.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M. Stumpel