ECLI:NL:CRVB:2021:2457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
19/4675 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant in verband met psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht had geconcludeerd dat appellant per 27 oktober 2018 belastbaar was, rekening houdend met de beperkingen die waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 september 2018. Appellant had in hoger beroep medische stukken ingediend, waaronder brieven van zijn behandelend psychiater, maar deze wekten geen twijfel aan de eerder vastgestelde beperkingen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant. Het hoger beroep van appellant werd verworpen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4675 ZW

Datum uitspraak: 6 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 26 september 2019, 19/2306 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
De Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.E.M. Edelmann, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 15 juli 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Edelmann. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op de ingebrachte stukken en een nader verzekeringsgeneeskundig onderzoek te verrichten.
Partijen hebben nadere reacties en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens via videobellen plaatsgevonden op 25 augustus 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Edelmann. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur voor 32,75 uur per week. Op 25 augustus 2017 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 28 augustus 2018 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 september 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 september 2018 vastgesteld dat appellant met ingang van 27 oktober 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 april 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 20 februari 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 9 april 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het Uwv heeft appellant terecht belastbaar geacht overeenkomstig de FML van 3 september 2018 en in staat geacht om de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsartsen van het Uwv hebben nagelaten om bij de behandelend psychiater informatie in te winnen. De huisarts gaf zware medicatie met een verdovend effect. Appellant heeft brieven ingebracht van 3 en 10 juli 2020 van psychiater A. Saridi. Appellant acht zich niet geschikt voor functies waarbij alertheid geboden is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Het onderzoek ter zitting is op 15 juli 2020 is geschorst. Daarbij is afgesproken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellant ingebrachte brieven van 3 en 10 juli 2020 van psychiater Saridi inhoudelijk zal beoordelen. Tevens is afgesproken dat deze verzekeringsarts contact zal opnemen met appellant om zijn klachten te bespreken.
3.4.
Het Uwv heeft een rapport ingebracht van 12 augustus 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin deze te kennen heeft gegeven dat er geen aanleiding is om in verband met de psychische klachten meer beperkingen aan te nemen.
3.5.
Appellant heeft een brief van 8 september 2020 ingebracht waarin psychiater Saridi heeft toegelicht hoe de diagnose schizofrenie bij appellant tot stand is gekomen.
3.6.
Het Uwv heeft een rapport ingebracht van 12 september 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze verzekeringsarts heeft erop gewezen dat volgens de bedrijfsarts en de huisarts op de datum in geding nog geen sprake was van psychose. De aanwezigheid van een diagnose is geen aanleiding om de belastbaarheid te wijzigen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stemmen die appellant vanaf zijn elfde hoorde een dirigerend karakter zouden hebben gehad en het functioneren belemmerde. Wel staat vast dat sociale problematiek aanleiding heeft gegeven tot de psychische klachten.
3.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 2 december 2020 vermeld dat hij appellant telefonisch heeft gesproken op 2 december 2020 en dat appellant tijdens het telefoongesprek zeer alert was en zijn betoog helder kon verwoorden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat de medische informatie van psychiater Saridi van 8 september 2020 geen aanleiding vormt om een ander standpunt in te nemen met betrekking tot de belastbaarheid op de datum in geding.
3.7.
Appellant heeft een brief ingebracht van 21 februari 2021, waarin psychiater Saridi herhaalt dat appellant voldoet aan de diagnostische criteria voor schizofrenie.
3.8.
In een brief van 9 maart 2021 heeft het Uwv herhaald dat genoemde diagnose geen aanleiding is om (extra) arbeidsbeperkingen aan te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of de ZW-uitkering van appellant met ingang van 27 oktober 2018 terecht is beëindigd.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant per 27 oktober 2018. In verband met de psychische klachten zijn in de FML van 3 september 2018 beperkingen opgenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) van de FML. In verband met het medicatiegebruik is een beperking aangenomen ten aanzien van professioneel autorijden. In de rubriek 3 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen) is een beperking opgenomen ten aanzien van geluidsbelasting. Ten slotte is in rubriek 4 (werktijden) opgenomen dat appellant niet in staat is te functioneren in werk gedurende de nacht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv hiermee voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant. De door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden volledig onderschreven. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Hierover wordt het volgende overwogen.
4.4.
In hoger beroep heeft appellant medische stukken ingediend, waaronder een aantal brieven van behandelend psychiater Saridi. Deze stukken wekken geen twijfel aan de juistheid van de beperkingen zoals vastgesteld in de FML. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 september 2020 en 2 december 2020 overtuigend toegelicht dat de door psychiater Saridi gestelde diagnose schizofrenie niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen op de datum in geding, 27 oktober 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat de bedrijfsarts en de huisarts hebben vermeld dat op deze datum geen sprake was van psychose. Onder de gedingstukken bevindt zich een brief van 19 maart 2019, waarin de huisarts schrijft dat de reden voor het voorschrijven van Quetiapine de enorme en moeilijk te hanteren onrust en falen voor andere medicatie was en dat er geen specifieke diagnose ten grondslag lag aan de behandeling met deze medicatie. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat het horen van stemmen door appellant een zodanig karakter heeft gehad dat het hem op de datum in geding verdergaand in zijn functioneren belemmerde dan door het Uwv aangenomen.
4.5.
Met betrekking tot het medicatiegebruik heeft de rechtbank terecht het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat Quetiapine een klasse II medicijn is wat betreft rijvaardigheid en dat men na enige gewenning een voertuig mag besturen.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat in de geselecteerde functies sprake is van overschrijding van de belastbaarheid wat betreft ‘alertheid’. Dit betoog treft geen doel. Ten aanzien van dit beoordelingspunt zijn in de FML van 3 september 2018 geen beperkingen aangenomen.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2021.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) M. Géron