ECLI:NL:CRVB:2021:2454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
18/4233 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WGA-vervolguitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-vervolguitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35% en de uitkering beëindigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellant had in hoger beroep herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn ADHD en verslavingsproblematiek. De Raad onderschreef echter de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 mei 2017 correct waren vastgesteld. De Raad wees het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige in te schakelen af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

18.4233 WIA

Datum uitspraak: 29 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juni 2018, 18/1385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Mr. Spek heeft zich onttrokken als gemachtigde van appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2021. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als bouwplaatsassistent. Op 8 februari 2012 heeft hij zich ziekgemeld met verschillende psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 5 februari 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 47,56%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 5 december 2015 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 15 mei 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft als gevolg van ADHD en verslavingsproblematiek, en heeft deze beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%. Het Uwv heeft bij besluit van 14 juli 2017 de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van
15 september 2017 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 18 januari 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 1 februari 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig, dan wel de uitkomsten daarvan onjuist te achten. Naar het oordeel van de rechtbank is bij appellant geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid aangezien hij niet is opgenomen in een ziekenhuis of instelling, hij niet bedlegerig is, er geen sprake is van een ernstige psychische stoornis en hij lichamelijk zelfredzaam is. Dit betekent dat de benutbare mogelijkheden van appellant terecht zijn vastgelegd in een FML. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beperkingen in deze FML in voldoende mate en op zorgvuldige wijze in kaart gebracht. Voor het aannemen van meer beperkingen, waaronder een duurbeperking, ontbreekt een medische onderbouwing.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is, dan wel meer beperkt is dan door het Uwv wordt aangenomen. Met de klachten die voortkomen uit ADHD is onvoldoende rekening gehouden. Appellant is van mening dat onder meer een verdergaande urenbeperking aan de orde is. Verder heeft appellant erop gewezen dat hij ten tijde van de beoordeling wel onder behandeling stond. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft appellant informatie van de behandelend sector overgelegd. Ten slotte heeft appellant de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 september 2020.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 september 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-vervolguitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Door de verzekeringsarts zijn in de FML van 15 mei 2017 voor appellant wegens ADHD en verslavingsproblematiek beperkingen aangenomen op onder andere het vasthouden en verdelen van de aandacht, emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten en samenwerken. Ook is appellant volgens de FML aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten, patiënten, hulpbehoevenden of collega’s vereist is. Verder is appellant volgens de verzekeringsarts gebaat bij een gestructureerde, overzichtelijke werkomgeving zonder veel prikkels. In wat appellant heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de juistheid van de beperkingen in deze FML. In het rapport van 18 januari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook geconcludeerd dat er geen grond is voor een urenbeperking. Hij heeft daarbij overwogen dat het voor appellant lastig zal zijn om direct fulltime aan de slag te gaan aangezien hij langdurig uit het arbeidsproces is geweest, maar dat er geen medische reden is om dat onmogelijk te achten. Er zijn geen vanuit ziekte of gebrek te verklaren energetische beperkingen en er zijn geen overwegingen van preventieve aard om appellant slechts parttime te laten werken. Ook de beschikbaarheid is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet beperkt door een medische behandeling of opname. Zoals appellant ter zitting terecht heeft opgemerkt blijkt uit de door hem in beroep overgelegde brief van de
psycholoog/POH-GGZ van 4 mei 2018 dat hij daar op de datum in geding onder behandeling stond. Uit deze informatie blijkt echter niet dat die behandeling zo veel tijd in beslag nam dat hierdoor getwijfeld moet worden aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de urenbeperking. Ook de overige door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 september 2020 adequaat gemotiveerd dat deze informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen aangezien de in de informatie beschreven problematiek bekend was en hiermee reeds rekening is gehouden. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, ziet de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. Dit verzoek van appellant wordt daarom afgewezen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 15 mei 2017 wordt ook het oordeel van de rechtbank gevolgd dat geen reden bestaat te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in het Resultaat Functiebeoordeling van 5 juli 2017 en het rapport van 1 februari 2018 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.R. Kokhuis