In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellant, die zich op 30 maart 2015 ziek meldde met psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv kende hem later een Ziektewet-uitkering toe en beoordeelde zijn arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. De verzekeringsarts stelde vast dat appellant belastbaar was met inachtneming van beperkingen die waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 maart 2017. Het Uwv weigerde echter een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat nieuwe informatie over zijn EMDR-behandelingen mogelijk een nieuw licht op zijn situatie kon werpen. Echter, de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vielen.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe, relevante medische gegevens aan te leveren in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.