ECLI:NL:CRVB:2021:2445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
19/4957 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante, die zich ziek had gemeld met longklachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had haar aanvraag afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoert grotendeels een herhaling zijn van de argumenten die zij eerder in beroep naar voren heeft gebracht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat haar longklachten en andere lichamelijke klachten door het Uwv zijn onderschat. De verzekeringsartsen hebben overtuigend aangetoond dat de klachten van appellante, voor zover deze al tot beperkingen leiden, dateren van na de datum in geding.

Wat betreft de psychische klachten heeft de Raad vastgesteld dat de verzekeringsartsen op inzichtelijke wijze hebben uitgelegd dat deze klachten niet zijn onderschat. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv en dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 september 2021.

Uitspraak

19 4957 WIA

Datum uitspraak: 24 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 oktober 2019, 18/1687 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2021. Namens appellante is mr. Van Etten verschenen. Het Uwv heeft zich (via videobellen) laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als machine operator voor 38 uur per week.
Op 26 oktober 2015 heeft zij zich ziek gemeld met longklachten.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA) van 21 juli 2017 heeft appellante het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft dossieronderzoek verricht en overleg gehad met de bedrijfsarts. Zij heeft in haar rapport van 8 september 2017 geoordeeld dat de bedrijfsarts
– die appellante op medische gronden volledig arbeidsongeschikt achtte – de functionele mogelijkheden van appellante niet adequaat heeft ingeschat en vastgesteld dat appellante vanaf haar ziekmelding belastbaar was. Voor wat betreft de beperkte fysieke en energetische belastbaarheid ontbreekt een medische onderbouwing voor beperkingen. Wel dienen volgens de verzekeringsarts eisen gesteld te worden aan het arbeidsmilieu (niet vochtig en warm, geen stof, rook, gassen en dampen). Zij heeft de beperkingen van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2017. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op 18 oktober 2017 zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 17,11%.
1.3.
Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 23 oktober 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.1.
Naar aanleiding van de bezwaren van appellante en haar werkgever heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 19 juli 2018 gerapporteerd. Deze verzekeringsarts heeft de FML gecorrigeerd omdat de (primaire) verzekeringsarts de door haar vastgestelde beperkingen voor blootstelling aan gas, damp en rook niet in de FML (onderdeel 3.6) had opgenomen. Verder heeft zij geen aanleiding gezien om zwaardere beperkingen aan te nemen omdat daarvoor geen medische onderbouwing is aangedragen. De op de hoorzitting van 21 juni 2018 genoemde klachten vallen buiten de beoordeling omdat die op een latere datum dan de datum in geding zien. Zij heeft op 19 juli 2018 een gewijzigde FML vastgesteld.
1.4.2.
In een rapport van 26 juli 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellante geschikt is voor de eerder geselecteerde functies en dat hij in verband met de gewijzigde correctiefactor van de restverdiencapaciteit de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd heeft vastgesteld op 16,35%.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 26 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante en van haar werkgever tegen het besluit van 18 oktober 2017 ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de belastbaarheid van appellante navolgbaar gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 23 augustus 2019 over de in beroep ingezonden folder van het Longfonds overwogen dat die folder enkel algemene informatie bevat en niet ziet op appellante persoonlijk. Nu aan de medische beoordeling niet wordt getwijfeld is een onderzoek door een onafhankelijk deskundige niet nodig.
2.2.
Wat betreft de arbeidskundige beoordeling wordt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd. Hij heeft in zijn rapport van 25 juli 2018 afdoende gemotiveerd waarom de door hem geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden. Wat betreft de opleiding van appellante heeft de rechtbank opgemerkt dat lhno qua niveau vergelijkbaar is met vmbo. De arbeidsdeskundige heeft expliciet benoemd dat wordt voldaan aan de opleidingseisen van de geselecteerde functies. Gelet op haar beperkingen en niveau moet appellante in staat geacht worden om een interne opleiding te volgen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen haar belastbaarheid niet navolgbaar hebben gemotiveerd. De rechtbank heeft ten onrechte geen onafhankelijk deskundige ingeschakeld en zij verzoekt de Raad dat alsnog te doen. Het Uwv heeft ten onrechte geen beperkingen aangenomen in de rubrieken sociaal en persoonlijk functioneren. Uit de informatie van de psychiater F. Kaya van 10 april 2018 blijkt volgens haar wel degelijk dat sprake is van deze beperkingen. Haar behandeling bij deze psychiater is gestart op 7 november 2017 en de door hem gestelde diagnoses depressieve stoornis, somatisch-symptoompijnstoornis, ziekte-angststoornis leiden wel degelijk tot beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Verder is de rechtbank er aan voorbij gegaan dat sprake is van de longziekte bronchiëctasieën. Dat is een irreversibele beschadiging die niet overgaat. Er is geen sprake van subjectief ervaren zwaardere beperkingen omdat de onderliggende chronische aandoening een verklaring geeft voor haar klachten zoals kortademigheid, bloedarmoede, vermoeidheid, gebrek aan energie, refluxklachten, angstgevoelens, stemmingsklachten, duizeligheid en hyperventilatie. Zij verwijst daarvoor naar informatie van het Longfonds. Dit betekent dat in de FML verdergaande beperkingen moeten worden opgenomen. Ten slotte heeft zij erop gewezen dat voor haar lichamelijke pijnklachten inmiddels de diagnose fibromyalgie is gesteld en dat zij in 1999 (wegens rugklachten) als arbeidsgehandicapte werd aangemeld.
3.2.
In zijn verweerschrift heeft het Uwv zich – onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juli 2018 – op het standpunt gesteld dat de psychische klachten op een latere datum dan de datum in geding zien en wel op de ziekmelding van appellante op 26 februari 2018. Verder blijkt uit de brief van de psychiater Kaya van 10 april 2018 dat de behandeling van appellante is aangevangen op 7 november 2017 en dat is na de datum in geding. Wat betreft de diagnose fibromyalgie verwijst het Uwv naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 augustus 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank juist heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de WIA terecht met ingang van 23 oktober 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat haar longklachten en de daarmee samenhangende klachten door het Uwv zijn onderschat. Zowel de (primaire) verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben – zoals blijkt uit de rapporten van 8 september 2017 en 19 juli 2018 – bij het vaststellen van de beperkingen van appellante informatie van haar behandelend longarts van 30 maart 2017 en 18 april 2017 bij hun beoordeling betrokken. Uit deze informatie blijkt dat de bronchiëctasieën van appellante niet zijn toegenomen en dat de longfunctie normaal is. Voor het aannemen van meer beperkingen dan die voor hitte (aspect 3.1), luchtvochtigheid (aspect 3.6), stof, rook, gassen en dampen (aspect 3.9) zoals opgenomen in de FML van 19 juli 2018, ziet de Raad geen aanknopingspunten.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat met haar overige lichamelijke klachten (fibromyalgie, pijnklachten en duizeligheidsklachten) door het Uwv ten onrechte geen rekening is gehouden. Het standpunt van het Uwv dat deze klachten – voor zover die al tot beperkingen leiden – dateren van na de datum in geding, wordt gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 22 augustus 2019 inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat deze klachten dateren van na de datum in geding.
4.5.
Wat betreft de psychische klachten hebben de verzekeringsartsen op inzichtelijke en overtuigende wijze uiteengezet dat die niet zijn onderschat. De (primaire) verzekeringsarts die appellante op 8 september 2017 op spreekuur heeft gezien en appellante psychisch heeft onderzocht, heeft het volgende opgemerkt: ‘Vriendelijk en coöperatief, stemming neutraal tot opgewekt. Wel wat lijdzaam. Laat zich de aangeboden ondersteuning welgevallen. Ten aanzien van aandacht, concentratie en overige cognitieve functies zijn geen bijzonderheden waarneembaar.’ Daarin heeft deze verzekeringsarts terecht geen aanleiding gezien voor het aannemen van persoonlijke of sociale beperkingen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep die de hoorzitting in bezwaar op 21 juni 2018 heeft bijgewoond en beschikte over de brief van 10 april van de behandelend psychiater Kaya heeft dit onderschreven. Dat psychiater Kaya in deze brief heeft vermeld dat appellante sinds 7 november 2017 onder behandeling is vanwege een vermoeden van een depressieve stoornis en dat haar huidige klachten het beste passen bij een depressieve stoornis eenmalig episode, matig van aard met een somatisch symptoompijnstoornis doet niet af aan de conclusie van deze verzekeringsartsen.
4.6.
Gelet op de voorhanden zijnde gegevens zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, zodat evenmin aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.R. Kokhuis