ECLI:NL:CRVB:2021:2434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
20/3393 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft verzoeker een verzoek om herziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Verzoeker is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan. De Raad heeft echter geoordeeld dat verzoeker niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet. Ondanks meerdere herinneringen en verzoeken om informatie, heeft verzoeker het griffierecht niet tijdig voldaan. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 september 2021 uitspraak gedaan en het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen zonder verder onderzoek, omdat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en verzoeker kan binnen zes weken na verzending van het afschrift verzet aantekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 september 2021
20/3393 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54, in verbinding met de artikelen 8:119 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 augustus 2020, 17/7245
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft een verzoek om herziening ingediend.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, en artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het verzoek om herziening.
Bij brief van 4 december 2020 is verzoeker erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 13 december 2020 heeft verzoeker een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 21 december 2020 is verzoeker gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Verzoeker is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is verzoeker erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Verzoeker heeft dit formulier ingevuld en ingezonden. De Raad heeft het op 4 januari 2021 ontvangen.
Bij brief van 6 januari 2021 heeft de Raad een inkomensverklaring van verzoeker opgevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Bij brief van 19 januari 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de inkomensverklaring van verzoeker overgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat het verzamelinkomen van verzoeker
€ 16.348,- bedraagt in het peiljaar 2019.
Bij brief van 26 januari 2021 is aan verzoeker een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van de bij de brief gevoegde verklaring aan te geven of de gegevens in de inkomensverklaring nog actueel zijn.
Verzoeker heeft bij brief van 2 februari 2021 daarop gereageerd.
Bij brief van 16 februari 2021 heeft de Raad verzoeker meegedeeld dat hij niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is verzoeker meegedeeld dat hij een nieuwe herinnering griffierecht zal krijgen en is hem verzocht het griffierecht binnen de in de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om herziening.
Bij aangetekende brief van 18 februari 2021 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoeker er rekening mee moet houden dat het verzoek om herziening niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief, op 23 februari 2021 bij de Raad ontvangen, heeft verzoeker nogmaals een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 9 maart 2021 heeft de Raad verzoeker nogmaals meegedeeld dat hij niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is verzoeker meegedeeld dat hij een nieuwe herinnering griffierecht zal krijgen en is hem verzocht het griffierecht binnen de in de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om herziening.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2021.
(getekend) H. Benek
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.