ECLI:NL:CRVB:2021:2428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
18/649 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 2 september 2014 ziek meldde met fysieke klachten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad onderschrijft dit oordeel en bevestigt dat de rechtbank terecht geen deskundige heeft ingeschakeld, omdat er geen twijfel bestond over de medische beperkingen van appellant.

De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt zijn voor appellant. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de functie van keuken assistent, hulpkok niet geschikt voor hem was vanwege het risico op brand- en snijwonden en zijn tinnitusklachten. De Raad oordeelt echter dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft toegelicht dat de functie van keuken assistent, hulpkok geen onaanvaardbare risico's met zich meebrengt en dat de klachten van appellant al in de beoordeling zijn meegenomen.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van gronden. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep, die zijn begroot op € 1.068,-, en het griffierecht van € 126,- moet door het Uwv aan appellant worden vergoed.

Uitspraak

18.649 WIA

Datum uitspraak: 30 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2017, 17/1510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Talsma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 2 december 2020. Daaraan hebben deelgenomen appellant, bijgestaan door mr. Talsma en mr. M.J. van Steenwijk namens het Uwv.
Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Het Uwv heeft rapporten ingediend. Appellant heeft hierop gereageerd en nog stukken ingediend. Daarop heeft het Uwv gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker assemblage voor 37,5 uur per week. Op 2 september 2014 heeft appellant zich ziek gemeld met fysieke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juli 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 18 augustus 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 30 augustus 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 10 februari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangepaste FML van 10 februari 2017 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 februari 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft (kort gezegd) overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de voor appellant vastgestelde medische beperkingen. Voor het inschakelen van een deskundige heeft de rechtbank daarom geen aanleiding gezien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in beroep desgevraagd de signaleringen in de geduide functies alsnog van een adequate toelichting voorzien, zodat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien die functies in medisch opzicht voor appellant als ongeschikt aan te merken. Nu het gebrek in beroep is hersteld, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, echter de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
3.1.
Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. In hoger beroep heeft appellant de in beroep aangevoerde gronden herhaald en zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte de juistheid van de beperkingen, zoals opgenomen in de FML van 10 februari 2017, heeft onderschreven. Onder verwijzing naar de door appellant ingediende informatie van de behandelend sector, waaronder het huisartsenjournaal en de in hoger beroep nog ingezonden informatie van het Audiologisch Centrum Zwolle, stelt appellant zich op het standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant stelt zich op het standpunt dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen. Over de geselecteerde functies heeft appellant aangevoerd dat, uitgaande van de FML, de functie van keuken assistent, hulpkok (SBC-code 372050) voor hem niet geschikt is in verband met het risico van brand- en snijwonden, gelet op de in die functie vereiste tastzin en knijp- en grijpkracht. Tevens is er onvoldoende rekening gehouden met de tinnitusklachten van appellant, waardoor hij niet geschikt is voor het merendeel van de geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 30 augustus 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft de daartegen aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak besproken en geoordeeld dat deze niet slagen. De Raad onderschrijft dat oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. De rechtbank heeft bij gebrek aan twijfel aan het standpunt van de verzekeringsartsen terecht geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een deskundige. Ook hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd geeft daartoe geen aanleiding.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Met het arbeidskundige rapport van 29 december 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in hoger beroep alsnog toegelicht dat het risico van verbranding en/of snijwonden in de functie van keuken assistent, hulpkok geen aanleiding geeft die functie voor appellant ongeschikt te achten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat de tastzin voor warmte en koude aan de rechterduim en -wijsvinger bij appellant verminderd, maar niet afwezig, is. Bij het vastpakken van hete of koude voorwerpen wordt een signaal voor verbrandingsgevaar daarom door de rechterduim en -wijsvinger wel waargenomen. Bovendien is dit signaal voor appellant ook waarneembaar met de overige vingers van de rechterhand. Aan de linkerhand is de tastzin ongestoord. Bij het hanteren van hete voorwerpen moeten daarnaast altijd beschermende middelen gebruikt worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daaruit terecht geconcludeerd dat er in de functie van keuken assistent, hulpkok geen sprake is van gevaar voor letsel. Ook anderszins staat de verminderde tastzin in de rechterduim en -wijsvinger niet aan de geschiktheid voor die functie in de weg. Er zijn geen beperkingen ten aanzien van knijp- en grijpkracht bij appellant vastgesteld en in de FML zijn op dit aspect daarom geen beperkingen opgenomen.
4.4.
Over de klachten van het oor ten gevolge van oorsuizen (tinnitus) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat die reeds zijn meegewogen op grond van de in bezwaar ontvangen informatie van de huisarts. Zij heeft in haar rapport van 31 augustus 2018 daarover terecht opgemerkt dat in de geselecteerde functies, zo ook in de functie van keuken assistent, hulpkok geen sprake is van blootstelling aan lawaai. Ook in de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 272043) is van een kenmerkende belasting op het aspect geluidsbelasting geen sprake.
4.5.
Uit 4.2, 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal met verbetering van gronden worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Omdat pas in hoger beroep een volledige motivering voor de functie van keuken assistent, hulpkok is gegeven ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.068,- voor verleende rechtsbijstand. Ook wordt bepaald dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.068,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- aan vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.C. Scholten