ECLI:NL:CRVB:2021:2428
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 2 september 2014 ziek meldde met fysieke klachten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad onderschrijft dit oordeel en bevestigt dat de rechtbank terecht geen deskundige heeft ingeschakeld, omdat er geen twijfel bestond over de medische beperkingen van appellant.
De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt zijn voor appellant. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de functie van keuken assistent, hulpkok niet geschikt voor hem was vanwege het risico op brand- en snijwonden en zijn tinnitusklachten. De Raad oordeelt echter dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft toegelicht dat de functie van keuken assistent, hulpkok geen onaanvaardbare risico's met zich meebrengt en dat de klachten van appellant al in de beoordeling zijn meegenomen.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van gronden. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep, die zijn begroot op € 1.068,-, en het griffierecht van € 126,- moet door het Uwv aan appellant worden vergoed.