Uitspraak
19 1457 WAJONG
19 maart 2019, 18/598 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die sinds 2010 een Wajong-uitkering ontvangt vanwege haar arbeidsongeschiktheid door artritis psoriatica en spier- en gewrichtsklachten, was het niet eens met de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar uitkering per 1 januari 2018 te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon. Het Uwv had vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen had, wat door de rechtbank werd bevestigd. De Centrale Raad volgde het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun conclusies. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. De Raad oordeelde echter dat de beschikbare medische informatie geen aanknopingspunten bood voor het standpunt van appellante. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikte en in staat was om de taak 'scannen' uit te voeren. De beroepsgrond van appellante dat het bestreden besluit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel werd verworpen. De Centrale Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.