ECLI:NL:CRVB:2021:2422
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning militair invaliditeitspensioen en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een militair invaliditeitspensioen (mip) had aangevraagd. Appellant, die van 2002 tot 2017 als militair was aangesteld, was op 24 januari 2017 blijvend ongeschikt bevonden voor de militaire dienst door recidiverend letsel aan het hoofd. Op 4 september 2017 diende hij een aanvraag in voor een mip, welke op 27 december 2017 door de staatssecretaris werd goedgekeurd met een mate van invaliditeit van 20%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep bij de rechtbank, die zijn beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen inzichtelijk en concludent waren. De Raad bevestigde dat de staatssecretaris de beperkingen van appellant correct had gewaardeerd en dat er geen medische rapportage was die de stellingen van appellant kon onderbouwen. De Raad merkte op dat de argumenten van appellant in wezen een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat er geen nieuwe feiten waren die een hogere mate van invaliditeit konden rechtvaardigen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van een nabetaling. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier.