ECLI:NL:CRVB:2021:2419
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op basis van vermogen in de vorm van een voertuig
In deze zaak heeft appellante op 18 december 2018 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet, met als gewenste ingangsdatum 1 januari 2019. Bij de aanvraag meldde zij dat zij een auto bezat ter waarde van € 2.000,-. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de aanvraag op 23 januari 2019 afgewezen, omdat de waarde van de auto volgens het college hoger was dan de geldende vermogensgrens. Na een heroverweging handhaafde het college zijn besluit op 22 februari 2019. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de waarde van de auto op 1 januari 2019 door het college correct was vastgesteld op € 6.600,-, wat boven de vermogensgrens van € 6.120,- lag. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat de waarde van de auto onjuist was, noch dat de auto noodzakelijk was voor haar gezondheidstoestand. De Raad concludeert dat appellante in de te beoordelen periode over vermogen beschikte dat boven de vermogensgrens lag, waardoor zij geen recht op bijstand had. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.