ECLI:NL:CRVB:2021:2417
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van ingezetenschap en AOW-verzekering van appellant in verschillende periodes
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat hij in bepaalde periodes niet verzekerd was voor de AOW. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant in de periode van 12 januari 1991 tot en met 29 februari 1991 geen ingezetene van Nederland was. Ook in de periode van 8 mei 1996 tot 1 juli 1998 was appellant niet als ingezetene aangemerkt. De Raad bevestigde dat de Koppelingswet van toepassing was vanaf 1 juli 1998 en dat appellant in de periodes van 1 juli 1998 tot en met 26 maart 2000 en van 17 april 2000 tot en met 17 september 2016 terecht van verzekering was uitgesloten op grond van artikel 6, tweede lid, van de AOW. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.