ECLI:NL:CRVB:2021:2412

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
20/1933 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering toeslag AOW na herziening door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de terugvordering van een te veel betaalde toeslag op zijn AOW. Appellant ontving een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een toeslag voor zijn echtgenote, waarvan de hoogte afhankelijk was van haar inkomen. Na een onderzoek door de Svb in september 2018, werd vastgesteld dat het inkomen van de echtgenote te hoog was, wat leidde tot een herziening van de toeslag en een terugvordering van € 11.051,34. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de ongegrondverklaring van het bezwaar bevestigd. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar de Svb heeft in een nieuw besluit (bestreden besluit II) bepaald dat appellant vanaf 1 januari 2017 recht op toeslag behoudt, maar dat het bedrag van de terugvordering verlaagd werd naar € 9.014,29. Appellant handhaafde zijn hoger beroep, stellende dat er dringende redenen waren om van herziening met terugwerkende kracht af te zien.

De Raad oordeelde dat er geen procesbelang meer was bij de behandeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, omdat de Svb het eerdere besluit had ingetrokken. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat het beroep tegen het nieuwe besluit ongegrond was. De Raad concludeerde dat appellant had kunnen begrijpen dat de stijging van het inkomen van zijn echtgenote invloed had op de hoogte van de toeslag, en dat er geen aanleiding was om van herziening af te zien. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.E.V. Lenos als voorzitter.

Uitspraak

20.1933 AOW, 21/771 AOW

Datum uitspraak: 30 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
2 april 2020, 19/863 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. Grant, belastingadviseur, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Met een besluit van 5 februari 2021 heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft hierop te kennen gegeven dat hij het hoger beroep handhaaft en dat hij het niet eens is met het nieuwe besluit. Aan deze beroepsprocedure is registratienummer 21/771 AOW toegekend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Namens appellant is zijn gemachtigde verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een toeslag voor zijn echtgenote. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het inkomen van de echtgenote van appellant. De echtgenote heeft inkomen als zelfstandige en tot 1 februari 2018 had zij ook inkomen uit loondienst.
1.2.
In september 2018 heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar het inkomen van de echtgenote van appellant. Als gevolg daarvan heeft de Svb bij besluiten van 2 oktober 2018 de toeslag over januari 2017 tot en met september 2018 herzien en de te veel betaalde toeslag van appellant van € 11.051,34 teruggevorderd. Appellant heeft geen recht meer op toeslag, omdat het inkomen van de echtgenote over voornoemde periode te hoog is. Het recht op toeslag kan niet meer herleven.
1.3.
In het besluit van 6 februari 2019 (bestreden besluit I) is het bezwaar tegen de besluiten van 2 oktober 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar van 5 februari 2021 (bestreden besluit II) genomen. In dit nieuwe besluit heeft de Svb bepaald dat appellant vanaf 1 januari 2017 recht op toeslag behoudt. Over de periode van januari 2017 tot en met september 2018 heeft appellant recht op een lager bedrag aan toeslag dan hij heeft ontvangen. Als gevolg daarvan is het bedrag van de terugvordering van € 11.051,34 verlaagd naar € 9.014,29. Dit besluit is genomen naar aanleiding van het feit dat de echtgenote van appellant een gecorrigeerde aangifte inkomstenbelasting 2017 heeft ingediend bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft deze gevolgd waardoor het maandinkomen beneden de inkomensgrens blijft.
3.2.
Appellant heeft zijn hoger beroep gehandhaafd, omdat volgens hem sprake is van dringende redenen in de zin van de beleidsregels om van herziening met terugwerkende kracht af te zien en dit in het bestreden besluit II niet is gebeurd. Aangevoerd is dat over de in geding zijnde periode sprake was van een incidentele stijging van het inkomen van zijn echtgenote, waardoor appellant niet heeft kunnen onderkennen dat hij te veel toeslag ontving.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Is er nog belang bij beoordeling van de uitspraak van de rechtbank?
4.1.
Bestreden besluit II wordt hierna, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege in de beoordeling van de Raad betrokken. Bij bestreden besluit II heeft de Svb het bestreden besluit I ingetrokken en een gewijzigd standpunt ingenomen. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar in het bestreden besluit I tegen de besluiten van 2 oktober 2018. Nu de Svb bij bestreden besluit II bestreden besluit I heeft ingetrokken en appellant ook overigens geen procesbelang heeft bij behandeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, zal de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Beoordeling van bestreden besluit II
4.2.
Vervolgens moet de Raad beoordelen of het beroep tegen bestreden besluit II slaagt. Daarbij ligt de vraag voor of de Svb de toeslag met minder terugwerkende kracht had moeten herzien dan in bestreden besluit II is gedaan.
Dringende reden om van herziening af te zien?
4.3.
Voorop wordt gesteld dat uit artikel 17a, eerste lid, van de AOW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld. In het tweede lid van artikel 17a van de AOW is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, de Svb kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
4.4.
De Svb heeft beleid (SB 1078) ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend.
4.5.
De Raad is van oordeel dat geen sprake is van dringende redenen in de zin van het beleid om van herziening met terugwerkende kracht af te zien. Appellant heeft kunnen begrijpen dat de stijging van het inkomen van zijn echtgenote van invloed was op de hoogte van het recht op toeslag. Van betekenis daarbij is dat dit bij het toekenningsbesluit van 16 april 2013 aan appellant is meegedeeld en dat tevens uit het dossier blijkt dat de hoogte van de toeslag ook meerdere jaren achtereen achteraf opnieuw is berekend, omdat het inkomen van de echtgenote pas na afloop van het fiscale jaar definitief wordt vastgesteld. Zo heeft appellant door de wisselende inkomsten van zijn echtgenote over de jaren 2013 tot en met 2016 extra toeslag gekregen maar heeft hij ook toeslag moeten terugbetalen. Dit betekent dat er voor de Svb geen aanleiding bestond om op grond van het beleid geheel af te zien van herziening.
4.6.
Tegen de terugvordering heeft appellant geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat deze geen bespreking behoeft.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat bestreden besluit II stand kan houden en het beroep daartegen niet slaagt. Het beroep tegen bestreden besluit II wordt daarom ongegrond verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 5 februari 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2021.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) D. Al-Zubaidi