ECLI:NL:CRVB:2021:2408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
20/1704 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgbehoefte van een appellant met Developmental Coordination Disorder (DCD) in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 2004, heeft een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) vanwege zijn Developmental Coordination Disorder (DCD). De aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat zich baseerde op het advies van een medisch adviseur. Dit advies concludeerde dat appellant geen Wlz-zorg behoeft, omdat zijn beperkingen niet leiden tot een noodzaak voor 24 uur zorg in de nabijheid. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, omdat er geen medisch objectiveerbaar bewijs was dat de cognitieve en regieproblemen van appellant hun oorzaak vinden in een aandoening of beperking zoals bedoeld in de Wlz.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat DCD geen psychiatrische aandoening is en dat er onvoldoende onderzoek is verricht door het CIZ. De Raad heeft echter geoordeeld dat het onderzoek door de medisch adviseur zorgvuldig is uitgevoerd. Er is een huisbezoek geweest en alle relevante medische informatie is in de beoordeling betrokken. De Raad concludeert dat het medisch advies een juist beeld geeft van de gezondheidssituatie van appellant en dat er geen nieuwe medische stukken zijn ingediend die aan de conclusies van het advies twijfels kunnen doen rijzen. Daarom wordt het hoger beroep verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.1704 WLZ

Datum uitspraak: 29 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2020, 18/5497 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn moeder [naam moeder appellant] hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2021. Namens appellant is [naam moeder appellant] verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 2004, is onder meer bekend met Developmental Coordination Disorder (DCD). Appellant heeft op 13 september 2017 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
CIZ heeft deze aanvraag bij besluit van 15 november 2017, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 12 september 2018 (bestreden besluit), afgewezen. CIZ heeft hieraan het advies van zijn medisch adviseur van 4 mei 2018, aangevuld op 26 juli 2018, ten grondslag gelegd. De medisch adviseur heeft daarin geconcludeerd dat appellant geen Wlz-zorg behoeft. De beperkingen die voortkomen uit de grondslag somatiek leiden niet tot een noodzaak voor 24 uur zorg in de nabijheid. Appellant ervaart weliswaar fysieke beperkingen, maar de actuele zorg- en begeleidingsbehoefte wordt overwegend bepaald door regieproblemen, c.q. cognitieve problemen, die niet te verklaren zijn op basis van zijn intelligentie. Op basis hiervan is de DCD als een psychiatrische grondslag te definiëren. Hiertoe is nader onderzoek gaande. Na diagnostiek is het aan de behandelaren binnen de GGZ om te beoordelen of behandeling is aangewezen. Hoewel autismespectrumproblematiek niet door middel van behandeling kan worden opgeheven, kan door behandeling wel een vermindering van beperkingen plaatsvinden. Hierdoor is een verbetering in functioneren en een afname van de begeleidingsbehoefte mogelijk. CIZ heeft zich op grond van dit advies op het standpunt gesteld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Appellant heeft daarom geen recht op zorg op grond van de Wlz.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, als volgt overwogen. Er is geen medisch objectiveerbaar bewijs voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat de cognitieve en regieproblemen die appellant ervaart hun oorzaak vinden in een aandoening of een beperking als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Dat appellant door zijn fysieke beperkingen 24 uur per dag zorg nodig heeft, is niet gebleken. Appellant heeft in beroep geen medische informatie overgelegd op grond waarvan twijfel is ontstaan over de conclusie van de medisch adviseur.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Appellant heeft betoogd dat DCD geen psychiatrische aandoening is, maar een motorische storing. Daarnaast is niet onderkend dat appellant een bloeding in de hersenen heeft gehad. CIZ heeft geen zorgvuldig onderzoek verricht. De medisch adviseur van CIZ heeft zich niet volledig verdiept in de medische situatie van appellant en heeft onvoldoende kennis van DCD.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het betoog dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. Het advies van de medisch adviseur van CIZ is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Er heeft een huisbezoek plaatsgevonden en de medisch adviseur heeft de bevindingen van dit huisbezoek bij de beoordeling betrokken. Daar komt bij dat de medisch adviseur alle aanwezige medische informatie van appellant en de op haar verzoek ontvangen aanvullende informatie van de revalidatiearts in de beoordeling heeft betrokken. Verder heeft de medisch adviseur literatuuronderzoek verricht en telefonisch nadere informatie ingewonnen bij de revalidatiearts. Het later ontvangen neuropsychologisch onderzoek is door de medisch adviseur ook bij de beoordeling betrokken. Uit wat appellant heeft aangevoerd, volgt niet dat in het medisch advies geen juist beeld wordt gegeven van de gezondheidssituatie van appellant of dat het medisch advies niet concludent of anderszins onjuist is. Appellant heeft in (hoger) beroep geen (medische) stukken ingediend die kunnen doen twijfelen aan het medisch advies, zodat CIZ het bestreden besluit hierop terecht heeft gebaseerd.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en R.M. van Male en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2021.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M. Stumpel