ECLI:NL:CRVB:2021:2405
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.I. van der Kris
- A.L.K. Dagmar
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als docent werkzaam was, meldde zich ziek met lichamelijke klachten en later ook met duizeligheidsklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 2 januari 2019 50,22% arbeidsongeschikt was, wat later in de bezwaarfase werd aangepast naar 53,11%. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen adequaat rekening hadden gehouden met de klachten van appellant, waaronder de diagnose Benigne Paroxysmale Positie Duizeligheid (BPPD). Appellant voerde in hoger beroep aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende kennis hadden van zijn aandoening en dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de beschikbare medische informatie geen aanknopingspunten bood voor het oordeel dat de beperkingen van appellant waren onderschat. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.