Uitspraak
19 4965 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
Wajong-uitkering toe en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 13 maart 2019;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1999, had een aanvraag ingediend bij het Uwv, die op 5 juli 2018 werd afgewezen op de grond dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had deze afwijzing in een eerdere uitspraak bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat deze conclusie onterecht was, gezien zijn verstandelijke beperking en de bijbehorende gedrags- en stemmingsproblematiek.
De Raad heeft de motivering van het Uwv en de rechtbank niet overtuigend geacht. De Raad concludeert dat appellant, gezien zijn situatie en de geboden begeleiding, niet in staat is om basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen. De Raad heeft vastgesteld dat het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie duurzaam is en dat appellant voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en zelf in de zaak voorzien door appellant met terugwerkende kracht vanaf 5 april 2018 een Wajong-uitkering toe te kennen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.992,-.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsvermogen, waarbij de concrete situatie van de betrokkene centraal staat. De Raad heeft de eerdere conclusies van het Uwv en de rechtbank verworpen, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd met betrekking tot de specifieke omstandigheden van appellant.