Uitspraak
20 765 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand die appellanten hebben ontvangen op grond van de Participatiewet (PW) voor het jaar 2017. Appellanten, die als zelfstandige ondernemer werkzaam waren, ontvingen bijstand in aanvulling op hun inkomsten. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft vastgesteld dat appellanten over 2017 geen recht hadden op bijstand, omdat appellant in zijn aangifte inkomstenbelasting (IB) voor dat jaar heeft aangegeven dat hij meer dan 1.225 uur heeft gewerkt en aanspraak heeft gemaakt op de zelfstandigenaftrek. Dit aantal uren overschrijdt de voorwaarde die aan de bijstandsverlening op grond van de PW is verbonden.
Het college heeft in een eerder besluit, gedateerd 20 april 2016, duidelijk gemaakt dat om in aanmerking te komen voor bijstand, appellant minder dan 1.225 uur per jaar als zelfstandig ondernemer werkzaam moest zijn. Ondanks dat appellanten niet op de hoogte waren van de gevolgen van hun aangifte, oordeelt de Raad dat dit voor hun rekening en risico komt. Het college heeft daarom besloten om de bijstand over 2017 te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten hun gronden tegen deze uitspraak naar voren gebracht, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellanten in de beoordelingsperiode geen recht hadden op bijstand op grond van de PW en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De terugvordering van de bijstand behoeft geen verdere bespreking, aangezien appellanten hiertegen geen zelfstandige beroepsgronden hebben aangevoerd.