ECLI:NL:CRVB:2021:2391
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid van appellante bij aanvraag WW-uitkering vanuit detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van een WW-uitkering door appellante, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting te Zwolle. Appellante had op 18 december 2018 een (laattijdige) aanvraag ingediend, maar had als correspondentieadres haar woonadres opgegeven, terwijl zij op dat moment in detentie verbleef. Het Uwv had haar besluit van 30 januari 2019, waarin haar WW-uitkering werd ingetrokken, naar dit woonadres gestuurd. Appellante stelde dat zij pas op 29 mei 2019 kennis had kunnen nemen van dit besluit, omdat het naar haar woonadres was gestuurd.
De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat het Uwv het besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt. De Centrale Raad van Beroep onderschreef dit oordeel en oordeelde dat het de eigen verantwoordelijkheid van appellante was om het juiste correspondentieadres op te geven. De Raad benadrukte dat appellante, gezien haar detentie, passende maatregelen had moeten treffen om ervoor te zorgen dat zij tijdig kennis nam van relevante post. Aangezien appellante niet de nodige maatregelen had genomen, was er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van haar bezwaar.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier.